Jonge student blijft vaker thuiswonen

Veel minder eerstejaars gaan op kamers wonen: het aantal is met de invoering van het leenstelsel meer dan gehalveerd, melden studentenhuisvesters. En toch is de woningnood nog niet overal opgelost.

Nieuwe studenten kregen vanaf vorig jaar geen basisbeurs meer. Studeren is voor hen stukken duurder en waarschijnlijk blijven ze daarom langer bij hun ouders wonen. Maar hoeveel van hen doen dat inderdaad?

Studentenhuisvestingsorganisatie Kences combineerde cijfers van DUO en het CBS. Het aantal startende bachelorstudenten tot negentien jaar dat ervoor kiest om op zichzelf te gaan wonen is afgenomen: van 28 procent in 2014/15 naar dertien procent vorig collegejaar. Bij oudere studenten is het aandeel uitwonenden gelijk gebleven.

In steden als Delft, Enschede en Eindhoven blijven jongeren langer bij paps en mams. Maar ook in Wageningen, waar in 2014 nog ruim tachtig procent op zichzelf ging wonen, deed het jaar erop slechts zo’n veertig procent dit.

Dit alles betekent niet dat de woningnood nu ineens is opgelost. Daarvoor is het aantal studenten dat nu thuis blijft wonen te klein. Bovendien komen er steeds meer internationale studenten naar Nederland, zegt Mourik, die allemaal op zoek zijn naar een woning.

Vorig jaar al voorzag Kences-directeur Ardin Mourik dat het aantal thuiswonende studenten zou toenemen met het verdwijnen van de basisbeurs. “We moeten nu constateren dat deze verwachte toename inderdaad werkelijkheid is geworden”, zegt hij vandaag in een persbericht. Hij is bang dat dit de keuzevrijheid van studenten om in een bepaalde stad te gaan studeren, zal beïnvloeden.

Die angst deelt ook Jan Sinnige, voorzitter van het Interstedelijk Studenten Overleg. “Het kan niet zijn dat een student door financiële redenen afziet van zijn voorkeursstudie”, reageert hij. “Als je uit Middelburg komt en je vindt dé studie die bij jou past in Groningen, moeten kilometers niet de reden zijn dat een student van zijn voorkeur afziet.”  

Advertentie