KNAW: Wetenschap nog altijd ‘sterk merk’
Er is nog altijd veel vertrouwen in de wetenschap, meent de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Maar om dat zo te houden, moet er wel iets gebeuren.
De wetenschap kreeg een flinke knauw door de fraude van sociaal-psycholoog Diederik Stapel. Opeens leek elke vreemde onderzoeksuitkomst verdacht: het zou wel weer verzonnen zijn. Toenmalig staatssecretaris Zijlstra maakte zich zorgen en vroeg de KNAW om advies: hoe kon het vertrouwen in de wetenschap behouden blijven?
Nu het stof is neergedaald, concludeert een KNAW-commissie, onder leiding van de Utrechtse hoogleraar filosofie Keimpe Algra, dat Nederlanders veel vertrouwen hebben in onderzoekers. De wetenschap is nog altijd een ‘sterk merk’. Bovendien is gezonde scepsis niet verkeerd; in de wetenschap zit niemand op blind vertrouwen te wachten. Het is ook helemaal niet duidelijk of het vertrouwen eigenlijk wel afneemt, want daar zijn nauwelijks goede data over. Het ligt voor de hand om dit middels terugkerende enquêtes in de gaten te gaan houden, menen de commissieleden.
Risico’s zijn er wel. De hoge verwachtingen die het publiek van wetenschap heeft, kunnen tot teleurstelling leiden en zo het vertrouwen schaden. “Italiaanse seismologen werden veroordeeld omdat zij de aardbeving van L’Aquila in 2006 niet hadden voorspeld”, herinnert de commissie zich. Ook de tabaksindustrie stort zich gretig op alle onzekerheden in het onderzoek naar de schadelijke effecten van roken. Daarom pleit de commissie voor “eerlijkheid in het verwachtingsmanagement”.
Hoewel wetenschappers volgens deze commissie ook verantwoordelijkheid moeten nemen voor de ‘relevantie’ van hun onderzoek, loert er nog een ander gevaar: de wetenschap werkt steeds vaker in opdracht van overheid, politiek en bedrijfsleven. Dat vraagt om het “extra bewaken van de onafhankelijkheid en objectiviteit”.
Daar zullen weinig wetenschappers het mee oneens zijn. Ze zullen ook allemaal het belang van integriteit onderstrepen. Toch kent bijna niemand de gedragscode die de universiteiten samen hebben opgesteld. Daar zou meer aandacht voor moeten zijn in de opleiding van wetenschappers, meent de commissie.
Maar integriteit is niet alleen een zaak van de individuele wetenschappers. Het wetenschapssysteem als geheel moet ook op orde zijn. De commissie plaatst vraagtekens bij de zware nadruk op vernieuwing en competitie in de wetenschap. Er is nog maar weinig ruimte voor belangrijk, maar weinig prestigieus handwerk als het beoordelen van artikelen en onderzoeksvoorstellen: refereeing is vaak een sluitpost.
“Elk instrument dat prestaties meet, roept bij sommigen wangedrag op in hun streven naar verhoging van succes, als dat binnen de geldende regels niet lukt”, aldus de commissie. “Dat geldt binnen de moderne wetenschap evenzeer als binnen de Tour de France. In beide gevallen mag van de deelnemers worden verwacht dat zij zich aan de regels houden, en in beide gevallen moet men daarnaast een goed werkend controlesysteem hebben.”
Het verschil met de wielrennerij is dat wetenschappers elkaar moeten controleren. Daar moet dan wel ruimte voor zijn, benadrukken de commissieleden. Overheid, universiteiten en wetenschapsfinancier NWO moeten daarop letten.
Wat de overheid kan doen? Allereerst de onafhankelijkheid van wetenschap respecteren, wat niet helemaal vanzelfsprekend is: het kabinet heeft nog altijd niet de gedragscode voor de onafhankelijkheid van wetenschappers onderschreven. Verder zou de regering ook een wetenschappelijk adviseur voor de minister-president moeten aanstellen, al is het maar als experiment voor een paar jaar. Die kan op het hoogste niveau een brug slaan tussen wetenschap en beleid. Het Verenigd Koninkrijk en Canada hebben al zo’n government chief scientific adviser.
Stapel komt weinig voor in het rapport. Zouden wetenschapsorganisaties moeten uitzoeken of de fraude van Stapel het topje van de ijsberg is, zoals een eerdere KNAW-commissie opperde? Deze adviseurs noemen twee redenen om dat niet te doen. Een dergelijk onderzoek zou veel te veel tijd vergen. Bovendien zou het publiek ook de meest gunstige uitkomst moeilijk op waarde kunnen schatten. “Zelfs als men maar één of enkele probleemgevallen vindt, is de kans groot dat juist deze blijven hangen in de publieke perceptie, en de proportionaliteit niet.”