Kritische commissie uiteindelijk positief over Utrechtse kwaliteitsplannen

Voorzitter Ton van Haaften vertelt wat de voorlopige bevindingen van het NVAO-panel zijn. Foto DUB

Zijn de kwaliteitsafspraken die de UU maakte voor de besteding van de middelen die vrijkomen door de afschaffing van de basisbeurs in orde? En waren studenten en docenten voldoende betrokken bij die keuzes die de universiteit maakte voor het verbeteren van het onderwijs?

Dat waren vragen waarop een panel, onder voorzitterschap van de Leidse hoogleraar Ton van Haaften, woensdag in Utrecht antwoorden moest krijgen. De panelleden voerden daarvoor gesprekken met het universiteitsbestuur, de Raad van Toezicht en met vertegenwoordigers van de universitaire medezeggenschap. Daarnaast werden bestuurders, medewerkers en studenten van de faculteiten Geesteswetenschappen, Sociale Wetenschappen en REBO geraadpleegd.

Woensdagmiddag gaf voorzitter Van Haaften tijdens een afsluitende presentatie aan dat het panel tot een positief advies was gekomen. “Maar u heeft het ons niet gemakkelijk gemaakt”, zo voegde hij eraan toe. Het belangrijkste bezwaar van het panel was dat het bij veel plannen onduidelijk is hoe de universiteit gaat monitoren dat deze daadwerkelijk effect hebben.

Meer en betere docenten
Het panel moet de Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) vertellen of de UU voldoet aan de eis om binnen de eigen instelling deugdelijke kwaliteitsafspraken te maken en daarmee in aanmerking komt voor de studievoorschotmiddelen. Daarvoor heeft de NVAO drie criteria opgesteld. Als een universiteit daaraan voldoet, kan de onderwijskeurmeester een positief advies uitbrengen aan de minister.

De UU maakt aanspraak op een bedrag dat tussen 2019 en 2024 oploopt van 9 miljoen tot 27 miljoen. Het universiteitsbestuur besloot daar voor de komende twee jaar zelf nog 5,6 miljoen bij de leggen. De universiteit wil het geld vooral gebruiken voor intensiever en kleinschalig onderwijs, verdere professionalisering en meer en betere begeleiding van studenten, ook van studenten uit achterstandsposities. De faculteiten stelden hiervoor plannen op, zo wil de bètafaculteit super teaching assistants aanstellen. DUB maakte eerder een overzicht van de facultaire plannen.

Grote tijdsdruk
Volgens Van Haaften had het panel weinig aanmerkingen op de keuzes die er gemaakt zijn. De plannen zijn volgens hem beredeneerd en dragen bij aan kwaliteitsverbetering. Grotere twijfel was er bij de betrokkenheid van studenten bij het opstellen van de plannen. Tijdens de gesprekken was vastgesteld dat dit met enige “hick-ups” gepaard was gegaan.

Het proces had zich in Utrecht onder grote tijdsdruk afgespeeld. Een belangrijke reden daarvoor zou zijn geweest dat het universiteitsbestuur te lang “op zijn handen was blijven zitten”. Een gevolg was dat niet alle faculteiten erin slaagden om daadwerkelijk alle studenten te raadplegen. Dat kwam onder meer tot uiting in de kritiek op de plannen van economiestudenten en later ook van studenten van het University College.

Omdat het op veel plekken wél goed was gegaan én omdat bestuurders serieus hadden geluisterd naar de kanttekeningen die studenten maakten, vond het panel uiteindelijk dat de UU ook op dit punt een voldoende scoorde. De universiteit kreeg wel de aanbeveling meer aandacht te besteden aan de betrokkenheid van studenten tot op het niveau van de opleidingscommissies bij de verdere uitwerking van de plannen.

Concreter en explicieter
De grootste problemen had het panel met het derde criterium van de NVAO. Zijn de plannen wel realistisch. Weet de universiteit wel zeker dat de plannen het beoogd effect gaan hebben. En hoe gaat zij dat monitoren? In het schriftelijke rapport dat de universiteit naar het panel had gestuurd, was dit aspect nog onvoldoende uitgewerkt, stelde Van Haaften. “Maar vooral de gesprekken met de drie faculteiten hebben ons ervan overtuigd dat op facultair niveau daar wel aandacht voor is.”

Desalniettemin raadde Van Haaften de universiteit aan in de plannen explicieter te maken wat de opbrengst moet zijn en hoe de universiteit die wil gaan meten. Volgens de panelvoorzitter was dat niet alleen voor mogelijke toekomstige bezoeken van nieuwe commissies van belang. Ook komende generaties studentmedezeggenschappers die moeten gaan oordelen over de kwaliteitsafspraken kunnen daarmee hun voordeel doen.

Advertentie