Lerarenbeurs mooi meegenomen, maar meestal niet nodig
Veel docenten die een lerarenbeurs kregen, waren sowieso wel weer gaan studeren. Tel er tien in een collegezaal, en slechts één of twee hadden daar niet gezeten zonder de subsidie van het ministerie.
Het geld van de lerarenbeurzen vervangt voor het leeuwendeel de scholingspotjes van werkgevers en de eigen bijdragen van docenten, blijkt uit onderzoek van het Centraal Planbureau. “We weten niet waar de oude scholingsbudgetten zijn gebleven”, zegt CPB-onderzoeker Suzanne Heijnen. “Maar het lijkt er op dat dit geld naar nascholing van het management en ander personeel is gegaan.”
De lerarenbeurs werd in 2008 in het leven geroepen om docenten van basisonderwijs tot hbo in staat te stellen door te studeren. “Een klein deel van de leraren had zonder beurs geen nieuwe scholing gevolgd. Er zijn dus wel degelijk extra mensen opgeleid”, benadrukt Heijnen.
De beurzen zijn populair en het lijkt erop dat leraren dankzij de beurs langer voor de klas blijven staan. Bovendien maken ze iets vaker hun opleiding af dan leraren zonder beurs, maar ook dat effect is maar klein.
Tijd blijft het grootste struikelblok. Heijnen: “Veel leraren geven aan dat ze het niet redden. Dan gaat het zowel om de uren die ze krijgen van hun werkgever als om de tijd die ze zelf in hun studie stoppen.” Meer verlofuren dan maar? Dat heeft niet per definitie zin, zegt Heijnen. “Je moet goed kijken naar de effecten, want het is ontzettend duur om het aantal verlofuren uit te breiden.”