Minister verdedigt diversiteitsbeleid universiteiten ondanks kritiek Tweede Kamer

Foto: Rijksvoorlichtingsdienst, Arenda Oomen

Er klinkt vanuit sommige politici kritiek op het diversiteitsbeleid in de wetenschappelijke wereld. Zij vinden dat onderzoekers op hun kwaliteiten beoordeeld moeten worden en niet op hun afkomst of sekse. 

Demissionair minister Van Engelshoven heeft vaker het beleid moeten verdedigen. “Het blijft me af en toe verbazen hoezeer het streven naar diversiteit in deze samenleving weerstand oproept”, verzuchtte Van Engelshoven vorig jaar na verwijten over ‘betuttelracisme’ en het blindstaren op lijstjes.

Minder kansen
Vlak voor de zomer stuurde ze een brief over de voorgang van een landelijk ‘actieplan’ op dit gebied, samen met een ‘handreiking’ voor gendergelijkheidsbeleid, dat de universiteiten moeten voeren als ze Europese subsidies aanvragen. De Kamerleden stelden toentertijd een reeks schriftelijke vragen. Ze wilden het nog een keer van haar horen: waar is dit allemaal goed voor?

De rode lijn in haar antwoorden: dankzij het diversiteitsbeleid komen onderzoekers bovendrijven die anders minder kans zouden maken, ondanks hun kwaliteiten. Dat is goed voor de wetenschap, en dus voor Nederland.

“Inzetten op diversiteit betekent niet dat mensen worden aangesteld vanwege identiteitskenmerken”, vat ze samen, “maar dat die kenmerken niet langer hun benoeming tegenwerken.”

Achtergestelde positie
De nadruk op ‘intersectionaliteit’ betekent volgens Van Engelshoven dat je je niet op één aspect moet blindstaren. Er zijn “overlappende vormen van ongelijkheid”. Je kunt bijvoorbeeld de achterstelling van vrouwen in de wetenschap aanpakken, maar vrouwen van kleur hebben andere problemen dan vrouwen met een functiebeperking. Daar moet je rekening mee houden.

Eerder probeerde een meerderheid in de Tweede Kamer Van Engelshovens plannen te torpederen of in elk geval de plannen af te zwakken. Ook al gaat de minister daar zelf niet volledig over. De universiteiten en onderzoeksinstanties voeren hun eigen beleid, en maken dus ook hun eigen keuzes op het gebied van diversiteit. Ze streven met zijn allen een cultuurverandering na, schrijft de minister.

Privacy
Toch wordt de spanning tussen diversiteit, neutraliteit en privacy ook in haar antwoorden weleens zichtbaar. Want hoeveel gegevens mag je bijhouden, en in hoeverre mogen die een rol spelen bij beoordelingen? Ook bij medewerkers van universiteiten is er derhalve weerstand tegen een ‘barometer diversiteit’.

De impact van het diversiteitsbeleid is moeilijk zichtbaar te maken zonder registratie van bepaalde persoonskenmerken, erkent Van Engelshoven op vragen van Denk. Maar de meerderheid van de Kamer voelt daar niets voor en daarom “hanteer ik hier een zorgvuldig proces”: ze wacht op nadere adviezen van bijvoorbeeld het Rathenau Instituut.

Stigmatiserend
Daarnaast wil het CDA weten hoe zit het met het opleidingsniveau van ouders. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de scholing van de ouders vaak van grote invloed is op de studieprestaties van hun kinderen. Als de universiteiten zo met diversiteit begaan zijn, waarom vragen ze hun studenten daar dan niet naar?

Dat zou in strijd zijn met de privacywetgeving, is kortweg het antwoord van de minister. Bovendien zou het stigmatiserend zijn: “Al dan niet behoefte hebben aan studiebegeleiding is niet afhankelijk van het opleidingsniveau van de ouders.”

Advertentie