Nederland in middenmoot met publiceren in open access

Over een paar jaar moeten alle artikelen van Nederlandse wetenschappers in open access gepubliceerd worden, oftewel voor iedereen gratis toegankelijk zijn. De artikelen mogen vanaf 2020 niet meer achter een ‘betaalmuur’ worden weggestopt, eist het kabinet.

Dan moet er nog wel iets gebeuren. In 2014 verscheen slechts twaalf procent van alle Nederlandse publicaties (waar althans minimaal één auteur met een Nederlandse ‘affiliatie’ bij betrokken was) in een zogeheten open-access-tijdschrift. Dat getuigt nog altijd van een onstuimige groei. Tien jaar eerder belandde nog maar 1,2 procent van de Nederlandse artikelen in zo’n tijdschrift, dus tien keer zo weinig.

Noorwegen doet het goed
In Noorwegen gebeurt het vaker: vijftien procent van de Noorse artikelen verschijnt in een open-access-tijdschrift. Wetenschappers in de Verenigde Staten staan onderaan in een lijstje van twaalf Westerse landen plus China. De VS komen tot negen procent.

Dat staat in de eerste Balans van de Wetenschap, een soort röntgenfoto van de Nederlandse wetenschap die op verzoek van het kabinet is gemaakt door wetenschapsgenootschap KNAW, adviesraad AWTI en het Rathenau Instituut. Er staat informatie in over de kwaliteit van de wetenschap, de financiën, vrouwelijke onderzoekers, publiek vertrouwen en nog veel meer.

Het hoofdstuk over open access is eigenlijk nogal beknopt. Het is bijvoorbeeld niet bekend hoeveel artikelen met een omweggetje alsnog gratis toegankelijk zijn, ergens in een online archief. “Daar zijn geen statistieken van”, aldus het rapport.

De politiek hoopt dat open access de impact van de wetenschap op de samenleving zal vergroten: wetenschappelijke kennis hoeft straks niet meer op de plank te blijven liggen, maar kan door iedereen worden opgepikt.

Kabinet heeft kritiek
Maar daarvoor is open access niet genoeg. Het kabinet doet er alles aan om de wetenschap meer te laten betekenen voor de samenleving, bijvoorbeeld door samenwerking met het bedrijfsleven aan te moedigen. Maar harde cijfers daarover zijn niet of nauwelijks voorhanden.

Dat is dan ook de kritiek van het kabinet op deze eerste uitgave van de Balans van de Wetenschap. Er moeten nieuwe methodes komen om de “maatschappelijke en economische impact van wetenschap” inzichtelijk te maken, vinden minister Bussemaker (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), minister Kamp (Economische Zaken) en staatsecretaris Dekker (OCW).

De KNAW is al aan de slag met een advies daarover en het kabinet hoopt dat “inzichten uit dat advies kunnen worden gebruikt voor een volgende Balans van de Wetenschap”, net als de indicatoren voor ‘kennisbenutting’ waar universiteitenvereniging VSNU zich over buigt.

Regionale hotspots
De makers van het rapport hebben overigens wel over dit onderwerp geschreven: “Nederland kent inmiddels een dekkend netwerk van regionale hotspots en universiteitscampussen waarin universiteiten en hogescholen samenwerken met bedrijven, overheden (inclusief gemeenten en provincies), onderwijsinstellingen en andere partners”, schrijven ze.

Maar dat vindt het kabinet te mager. Het wil ook weten waar die samenwerking allemaal toe leidt en hoe je dat kunt meten. Dat komt misschien over twee jaar aan bod, als er een nieuwe editie van de Balans van de Wetenschap verschijnt.

Advertentie