Onvoldoendes bij visitaties, Geesteswetenschappen neemt maatregelen
Zwakkere studenten bij twee Utrechtse opleidingen krijgen te gemakkelijk een voldoende voor hun scriptie. Dat vindt een visitatiecommissie die eerder dit jaar op bezoek was. Geesteswetenschappen legt nu alle facultaire scripties die van de twee beoordelaars minder dan een 7 krijgen voor aan een hoogleraar.
De bacheloropleiding Communicatie- en Informatiewetenschappen en de masteropleiding Mediastudies (bestaande uit de programma´s Film & Televisiewetenschap en New Media & Digital Culture) hebben van een visitatiecommissie een onvoldoende gekregen. Dat maakte het faculteitsbestuur van Geesteswetenschappen vorige week in een nieuwsbrief zelf bekend.
Leden van de commissie troffen dit voorjaar bij steekproeven meerdere eindwerkstukken aan waarin onderzoeksmethoden niet goed waren toegepast of waarin niet de juiste wetenschappelijke literatuur was gebruikt. Toch kregen studenten voor deze scripties een 6 of zelfs nog een hoger cijfer.
De visitatiecommissie is daarom van mening dat de opleidingen op een van drie te beoordelen standaarden tekort schieten, zo blijkt uit een eindrapport waarover de faculteit beschikt. De opleidingen werken nu aan een herstelplan. Als de visitatiecommissie dit positief beoordeelt, kan de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) een hersteltermijn van een jaar toekennen. Na dat jaar kunnen de opleidingen dan alsnog een nieuw goedkeuringsstempel van de NVAO verdienen.
De vice-decaan onderwijs Bert van den Brink erkent dat zijn faculteit zich dit jaar aanvankelijk overvallen voelde door de strenge beoordeling van de scripties. Hij kan niet uitsluiten dat nog andere gevisiteerde opleidingen een onvoldoende krijgen. Van den Brink heeft de indruk dat de onrust over hbo-diploma's en een wijziging in de visitatieprocedure hebben bijgedragen aan de striktere controle (zie kader).
De vice-decaan zegt dat hij “natuurlijk niet blij” is met het oordeel. Toch ziet hij lichtpuntjes. “Over het algemeen was de commissie tevreden over de twee andere standaarden: de beoogde eindkwalificaties en de onderwijsleeromgeving. Met dat laatste is grofweg bedoeld: het curriculum en de staf. Over de reguliere toetsing was men bovendien ook positief, bijvoorbeeld over de deeltoetsen waar we gebruik van maken. Daarnaast spreekt de commissie expliciet het vertrouwen uit dat we erin zullen slagen om de gewenste verbeteringen binnen een jaar aan te brengen. En dat verwachten we zelf ook.”
Hoewel niet alle Utrechtse stafleden het in alle gevallen eens waren met de beoordeling van de scripties door de leden van de visitatiecommissie, is volgens Van den Brink wel degelijk een serieus probleem blootgelegd. “Wij moeten meer duidelijkheid krijgen over het schemergebied tussen de 5 en de 6 tot 6,5.”
De vice-decaan benadrukt dat het probleem daarbij niet is dat docenten uit gemakzucht of wellicht vanwege externe (financiële) druk studenten voldoendes geven. “Zonder uitzondering gaat het om docenten die samen met een student keihard werken om het best mogelijke resultaat te bewerkstelligen. Maar op een gegeven moment zit er dan niet echt meer in; en dan beoordelen docenten een scriptie met wat sommigen een genadezesje noemen. Maar soms verschillen docenten ook gewoon oprecht van mening over wat als een 5 moet gelden en wat als een 6.”
Daarom wil Van den Brink een veel intensiever overleg tussen docenten over de toetsing. “Het is voor een deel een cultuurprobleem. Spreken we wel open met elkaar over hoe moeilijk het is een cijfer correct vast te stellen? Realiseren we ons hoe belangrijk het is een student met een gerechtvaardigd cijfer te laten afstuderen?”
Inmiddels is afgesproken dat alle scripties van alle opleidingen van Geesteswetenschappen met een cijfer lager dan een 7 worden voorgelegd aan een extra beoordelaar, een hoogleraar op het vakgebied. Van den Brink: “In dat collegiale overleg tussen de twee beoordelaars en de hoogleraar wordt nog eens heel precies gekeken naar de minimumvereisten voor een voldoende voor een eindwerkstuk. Die afweging kunnen we, en willen we, niet meer overlaten aan de individuele docent. Teambeoordeling werkt beter.”
Daarnaast wil Van den Brink het advies van de visitatiecommissie opvolgen om de onafhankelijke en toezichthoudende positie van de examencommissies te versterken. De faculteit hoopt binnenkort een nieuwe teaching fellow aan te stellen. Die gaat onderzoeken hoe examencommissies de nieuwe bevoegdheden kunnen gebruiken en hoe ze daarbij samen kunnen werken met andere commissies en instanties. “Dat is in deze faculteit, en ik denk eigenlijk ook in veel andere faculteiten van de UU, niet altijd duidelijk.”
CIW en Mediastudies gaan zelf op een meer gestructureerde wijze aandacht schenken aan het onderwijs in onderzoeksmethoden. Volgens de vice-decaan krijgen bachelorstudenten CIW nu ook al goed onderwijs op dit vlak, maar is dat vooral in het eerste jaar geroosterd. “Zwakkere studenten vinden het dan lastig om in het derde jaar opeens met een eigen vraagstelling en onderzoeksopzet voor hun eindscriptie te komen. Aan dat soort zaken gaan we iets doen door een betere curriculumopbouw.”
Van den Brink denkt daarnaast dat deze opleidingen gaan profiteren van de nieuwe facultaire manier om onderwijstijd van docenten te verdelen. Deze is relatief gunstig voor de betrokken departementen. “Het gaat hier om snelgroeiende en populaire opleidingen. De afgelopen jaren is daardoor veel gewerkt met tijdelijke en jonge docenten. Dan heb je een verhoogde kans op de problemen die de visitatiecommissie nu signaleert. Hopelijk kunnen we straks meer vaste staf inzetten.”
Het is ten slotte ook de bedoeling om de master Mediastudies selectief te maken. Dat helpt bij het weren van studenten die het masterniveau maar moeilijk aan kunnen. Van den Brink: “Daar is de opleiding blij mee.”
Een universitaire audit-commissie onder leiding van hoogleraar Onderwijskunde Theo Wubbels die dit voorjaar de procedures voor kwaliteitsborging binnen de faculteit doorlichtte en daarover binnenkort rapporteert, ondersteunt volgens Van den Brink veel van de aangekondigde maatregelen. “Wij hebben er dan ook alle vertrouwen in dat deze opleidingen na een herstelperiode worden goedgekeurd.”
De faculteit Geesteswetenschappen voelde zich dit jaar aanvankelijk enigszins overvallen door de strenge beoordeling van de scripties door visitatiecommissies, erkent vice-decaan Onderwijs Bert van den Brink. Ook de visitatiecommissies bij maar liefst 30 andere opleidingen die Geesteswetenschappen dit jaar over de vloer had, keken uitermate kritisch naar de eindwerkstukken.
“We moeten vaststellen dat we die focus in de voorbereidingen op de visitaties aanvankelijk niet helemaal hebben zien aankomen”, zegt Van den Brink. De vice-decaan kan niet uitsluiten dat enkele gevisiteerde opleidingen waarvan het visitatierapport nog niet binnen is ook een onvoldoende zullen krijgen.
Waar vroeger een onvoldoende een zeldzaam oordeel was, deinzen visitatiecommissies daar nu veel minder voor terug, zo is inmiddels de ervaring van Van den Brink. Ook de Universiteit van Amsterdam maakte onlangs bekend dat een aantal opleidingen niet aan de maat waren.
Die andere opstelling is deels het gevolg van een wijziging in de visitatieprocedure, vermoedt Van den Brink. Na de invoering van de zogenaamde instellingstoets kunnen visitatiecommissies inzoomen op een beperkter aantal aspecten van de opleiding. Een recente wetswijziging die de rol van examencommissies vergroot, heeft ervoor gezorgd dat de nadruk in de nieuwe visitatiewijze nu sterk op de toetsing van eindwerkstukken ligt, stelt de vice-decaan.
Van den Brink heeft de indruk dat toezichthouder NVAO vanwege de recente schandalen rondom hbo-opleidingen bij de visiterende commissies heeft aangedrongen op een striktere controle. “Dat maakt dat een visitatie niet langer kan worden beschouwd als een bezoek van gelijkgestemde collega’s. Wij waren de eerste Utrechtse faculteit die op grote schaal met deze nieuwe werkwijze te maken kreeg. Andere faculteiten moeten zich daarop goed voorbereiden. De collega’s van de bètafaculteit zijn al langs geweest voor advies.”