Particulier hoger onderwijs legt wensen op tafel

De verschillen tussen bekostigd en niet-bekostigd hoger onderwijs zijn niet meer van deze tijd. Het moet helemaal anders, vertellen particuliere opleiders onderwijsminister Bussemaker vandaag.

Bij haar ‘tour’ langs universiteiten en hogescholen sloeg minister Bussemaker het particuliere hoger onderwijs niet over. Vanmorgen was ze te gast bij de TMO Fashion Business School in Doorn.

Als het aan NRTO ligt, de brancheorganisatie van particuliere opleiders, gaat de financiering van het hoger onderwijs radicaal op de schop. De minister zou daar de komende periode ideeën voor moeten uitwerken die verder gaan dan het experiment met vouchers voor deeltijdstudenten.

NRTO overhandigde haar een lijstje met tien wensen. Daarin staat onder meer dat alle docenten gebruik moeten kunnen maken van de lerarenbeurs van het ministerie, dus ook de zzp’ers die in het particuliere onderwijs voor de klas staan. Verder pleit de NRTO voor een landelijk keurmerk voor examens. Zo kunnen opleidingen met een gerust hart een examen gebruiken dat door een andere, al dan niet particuliere instelling gemaakt is.

“Het niet-bekostigde hoger onderwijs zal steeds groter worden”, voorspelde NRTO-voorzitter Hans Hillen vanmorgen. “Er is een verschuiving gaande van publieke naar persoonlijke verantwoordelijkheid. Dat moeten we samen met het ministerie goed regelen. Er moet een voor alle opleiders gelijk speelveld komen.”

De ‘particulieren’ klagen al langer over de voordelen die bekostigde instellingen in hun ogen hebben. Ook vandaag kreeg de minister dat te horen, tijdens de bijeenkomst in Doorn. “Wij kunnen geen beroep doen op allerlei mooie subsidieregelingen”, hield TMO-directeur Theo Rauch haar voor in een praktijklokaal met allerlei innovatieve toepassingen voor de mode-industrie.

Maar Bussemaker liet zich niet uit het veld slaan: “Jullie hebben ook meer vrijheid dan bekostigde instellingen om mensen rechtstreeks voor bedrijven op te leiden. Dat zou het wel iets makkelijker moeten maken.”

Ze vroeg studenten en docenten het hemd van het lijf: of er veel volwassenen worden opgeleid, waar de jongere studenten vandaan komen, hoeveel studenten er op tijd klaar zijn en of ze snel een baan vinden. En tegen een student met een spijkerbroek waar de modieuze gaten al inzitten: “Zeg, wat is dat eigenlijk voor broek?” En: “Als ik nu maatschappelijk verantwoord wil shoppen, dan weten jullie waar ik terecht kan?”

Verder wilde ze weten of de kosten voor de opleiding nog een belangrijk punt van overweging zijn geweest. Voor een volledige bacheloropleiding zijn de studenten namelijk zo’n 35.000 euro kwijt. Zestig procent betaalt dat zelf door maximaal te lenen en te werken, en 40 procent heeft ouders die bijspringen.

Ongewild opende ze een discussie over afschaffing van de basisbeurs. “Als ik in september 2015 had moeten beginnen, had ik deze opleiding niet kunnen doen”, zegt één van de studenten. “Ik leen al maximaal, ik kan niet nog meer lenen.”

“Het verbaast me dat juist jullie dit zeggen”, reageerde de minister. “Jullie zijn al bereid een grote investering te doen in je toekomst, de basisbeurs is dan relatief maar een klein extra bedrag om te lenen.”

Ten slotte wilde ze van de studenten weten of er ook minpunten aan hun opleiding zijn. Het bleef even stil. “De opleiding is nogal duur”, is het enige wat ze kunnen bedenken. Maar is het de investering waard? Zonder nadenken knikken ze allemaal ja.

Advertentie