Postdocs moeten plan B hebben
De grote druk waaronder jonge wetenschappers werken, zorgt ervoor dat ze angstig worden en minder goed functioneren. Ze zouden moeten begrijpen dat er een leven buiten de wetenschap mogelijk is, zegt de Oostenrijkse Ruth Müller.
Binnenkort komt ze naar Nederland. Het Rathenau Instituut heeft Müller uitgenodigd voor een evenement over de carrière van jonge wetenschappers (Crafting your career). In haar proefschrift bestudeerde zij hoe postdocs in de levenswetenschappen moeten schipperen tussen onbevangen wetenschap bedrijven en hun carrière in het oog houden.
Postdocs zijn gepromoveerde onderzoekers in tijdelijke dienst. Ze zitten in de flessenhals, stelt Müller: slechts een paar van hen zullen ooit een vaste baan aan de universiteit krijgen, terwijl de meesten daar wel op azen. Ze zijn bang dat ze door hun sterke specialisatie buiten de wetenschap niet op hun plaats zullen zijn.
Dat maakt hen angstig. “Alles hangt af van hoe je in je postdocperiode presteert”, zeiden ze tegen Müller. Of nog sterker: “Het voelt alsof ik morgen geen brood meer op de plank heb als ik mijn volgende paper niet publiceer.”
Deze druk is niet alleen vervelend voor de wetenschappers zelf, maar beïnvloedt ook hoe ze wetenschap bedrijven. Ze knippen hun resultaten liever in kleinere stukken dan één groot verhaal te schrijven, zodat ze vaker kunnen publiceren. Ook durven ze nauwelijks riskante onderwerpen aan te snijden, want dan weet je niet zeker of daar publicaties uit voortkomen. Liever werken ze niet te veel samen met degene naast hen, want dan wil die misschien coauteur worden van het volgende artikel, of misschien zelfs eerste auteur.
Wetenschappers werken toch juist vaak samen met anderen?
“Jawel, maar dat gebeurt dan bijvoorbeeld tussen twee laboratoria of tussen twee hoogleraren. Individuen werken ook samen, maar die moeten allerlei klippen omzeilen. Ik heb gekeken naar de alledaagse praktijk op de werkvloer, waar een jonge, onzekere postdoc beslissingen moet nemen die zijn eigen loopbaan beïnvloeden. Dan is samenwerken niet altijd makkelijk.”
Wat heeft uw proefschrift u geleerd over uw eigen loopbaan?
"Het werkte ontnuchterend. Ik begrijp nu dat een carrière in de wetenschap maar ten dele afhangt van je toewijding en wetenschappelijke prestaties. Er zijn zoveel getalenteerde jonge wetenschappers, dat het soms wat willekeurig lijkt wie er uiteindelijk doorheen komt en wie niet. Het is tot op zekere hoogte een gokspel geworden. Je kunt maar beter een ‘plan B’ hebben.”
Heeft u zelf een plan B?
“Ja, maar daar zeg ik liever niets over.”
Kunnen de universiteiten hier iets aan doen of is deze druk inherent aan de wetenschap?
“Het ligt grotendeels aan de academische cultuur, waarin een baan aan de universiteit als het hoogste ideaal wordt gezien. Alles is daar eenzijdig op gericht. Onderwijs en mentorschap komen in het gedrang, omdat die niet bijdragen aan een carrière. Het zou goed zijn als promovendi een iets bredere opleiding kregen. Dit probleem speelt overigens niet in alle disciplines. In de computerwetenschappen is het bijvoorbeeld helemaal niet vreemd om naar het bedrijfsleven over te stappen.”
U heeft de levenswetenschappen bestudeerd. Wat zegt uw onderzoek over andere disciplines?
“De levenswetenschappen zijn naar verhouding nog jong en groeiden snel in de laatste twintig, dertig jaar. Dat maakt ze misschien juist een goed model voor de trends in de wetenschap. Zelf kom ik uit de sociale wetenschappen en daar gaat het er rustiger aan toe. Misschien komt het daar nog. Er zijn al wel veranderingen: vroeger publiceerden sociale wetenschappers meer boeken, nu meer artikelen.”
Ruth Müller is vorig jaar gepromoveerd. Haar onderzoek hoorde bij een onderzoeksproject van de faculteit Wetenschaps- en Technologiestudies aan de Universiteit van Wenen. Ze werkt nu als postdoc aan het Research Policy Institute van Lund University in Zweden. Voor Science schreef ze een artikel over haar proefschrift.