Prestatieafspraken blijven overeind in spannende rechtszaak
De prestatieafspraken in het hoger onderwijs zijn niet in strijd met de Grondwet, oordeelt de rechtbank in een gevoelige zaak die de Hogeschool Leiden aanspande tegen de minister van Onderwijs. Wel moet Bussemaker haar beslissing beter onderbouwen.
De Hogeschool Leiden heeft slechts een kleine slag gewonnen in een rechtszaak over de prestatieafspraken. Minister Bussemaker moet van de rechter beter uitleggen waarom Leiden minder geld krijgt dan andere hogescholen. Maar op de meest principiële punten haalt de hogeschool bakzeil, blijkt uit een tussenuitspraak.
Er stond veel op het spel, want de hogeschool stelde dat de prestatieafspraken in het hoger onderwijs in strijd zouden zijn met de Grondwet. Had de hogeschool daarin gelijk gekregen, dan stond de nieuwe bekostiging van het hoger onderwijs op losse schroeven. Maar dat is niet gebeurd. Volgens de rechtbank zijn de prestatieafspraken gebaseerd op een “deugdelijke wettelijke grondslag”.
De onderwijsinstellingen moesten met het ministerie afspraken maken over onder meer het niveau van docenten, honoursprogramma’s, contacturen en studiesucces. Ook moesten de onderwijsinstellingen hun ‘profiel’ versterken. Een speciale ‘reviewcommissie’ beoordeelde hoe ambitieus en haalbaar de plannen waren. Hoe hoger de beoordeling, hoe meer geld de onderwijsinstellingen zouden krijgen.
Leiden krijgt minder geld van het ministerie dan andere hogescholen, omdat de plannen van de hogeschool niet ambitieus genoeg zouden zijn. De Hogeschool Leiden is het daar niet mee eens en spande een rechtszaak aan.
De rechter begrijpt wel iets van de bezwaren: uit het besluit van het ministerie blijkt niet dat de Leidse plannen goed zijn vergeleken met die van andere hogescholen, terwijl dat wel zou moeten. Ook wilde het ministerie van OCW geen geld uittrekken voor het expertisecentrum Jeugd, waar de hogeschool een aanvraag voor had ingediend. De rechtbank vindt dat er onvoldoende is uitgelegd waarom de bekostiging van dit expertisecentrum is afgewezen.
Maar een ander verwijt van Leiden houdt geen stand. De hogeschool zag het aantal studenten explosief groeien na de affaire met diplomafraude en slecht onderwijs bij de naburige Hogeschool Inholland. Doordat de bekostiging twee jaar achterloopt op studentenaantallen, zit de hogeschool krap bij kas. Daar had de minister rekening mee moeten houden, vindt de hogeschool.
Maar nee, de rechter vindt van niet. De bekostiging van onderwijsinstellingen loopt nu eenmaal twee jaar achter op de werkelijke aantallen. Dat is voor alle hogescholen hetzelfde en daarom kan Leiden daar niet over klagen.
Twee jaar geleden stelden twee hoogleraren rechtsgeleerdheid dat de prestatieafspraken artikel 23 van de Grondwet schenden en dat toenmalig staatssecretaris Zijlstra eigenlijk een ambtsmisdrijf beging. Voorwaarden voor onderwijsbekostiging moeten namelijk in de wet staan en voor alle instellingen gelijk zijn. Ook de Raad van State uitte kritiek op de prestatieafspraken.
Uiteindelijk zijn de afspraken veranderd in een ‘experiment’. Dat biedt enige vrijheid om van de wet af te wijken. Als de prestatieafspraken het gewenste effect hebben, zouden ze alsnog wettelijk verankerd kunnen worden, is de gedachte.
De rechter heeft het experiment nu goedgekeurd. Of de prestatieafspraken uiteindelijk zonder problemen in de wet terecht kunnen komen, is daarmee nog niet vastgesteld.
Het ministerie heeft acht weken de tijd om de beslissing over de Hogeschool Leiden beter te onderbouwen. Dan mag Leiden reageren en velt de rechtbank zijn eindoordeel. Beide partijen kunnen aansluitend in hoger beroep.