Prestatieafspraken: Bussemaker kaatst bal terug

Universiteiten en hogescholen hebben de prestatieafspraken zelf gemaakt. Zij mochten allemaal hun eigen ambities bepalen, schrijft minister Bussemaker aan de Tweede Kamer.

Zo kaatst minister Bussemaker de kritiek terug die oppositiepartijen op de prestatieafspraken leveren. Hogescholen en universiteiten hebben met het ministerie van Onderwijs een soort contracten gesloten: als ze hun onderwijs verbeteren, krijgen ze extra geld. Maar critici vrezen dat de afspraken juist averechts werken.

Zo moeten de onderwijsinstellingen ervoor zorgen dat studenten sneller afstuderen en minder vaak in het eerste jaar van studie wisselen. Zullen ze dan geen lagere eisen stellen, om maar te zorgen dat studenten bij hen blijven?

Bussemaker denkt van niet. Onderwijsinstellingen hebben immers hun eigen ambities gekozen, legt ze uit. Ze mochten zelf bepalen wat ze haalbare doelstellingen vonden. De reviewcommissie, die de ambities tegen het licht houdt, vindt de plannen realistisch.

Het doel van de afspraken is juist dat het onderwijs beter wordt. Dan zullen er ook minder studenten uitvallen. Betere voorlichting is ook een manier om te voorkomen dat studenten al binnen een jaar van opleiding wisselen.

Terwijl ze de tegenstanders van de prestatieafspraken op deze manier de wind uit de zeilen probeert te nemen, moet ze aan de andere kant de druk van de VVD weerstaan. Die partij vindt dat het allemaal te langzaam gaat. De overheid houdt zich niet aan haar woord. Zo zouden universiteiten de mogelijkheid krijgen om het collegegeld voor honourstracks te verhogen, maar het kabinet krabbelde terug. Hoe moet het dan met de afspraken over het aantal studenten in honours tracks?

Inderdaad zijn sommige omstandigheden gewijzigd, erkent Bussemaker. Maar hogeronderwijsinstellingen mogen ook aangeven of ze daar last van hebben. Vóór 1 juli kunnen ze vertellen of ze hun ambities willen bijstellen vanwege veranderingen in de financiën of wetgeving.

Zo wilde Bussemaker inderdaad geen toestemming geven voor hoger collegegeld voor honoursprogramma’s, omdat ze nog bezig was met het leenstelsel. Pas als dat er is, wil ze erover doorpraten.

Hetzelfde geldt voor de promotiestudenten. Universiteiten moeten hun promovendi momenteel als werknemers behandelen, met bijbehorende salarissen en werkgeverslasten. Sommige instellingen willen liever aan de slag met ‘promotiestudenten’, die alleen maar een beurs krijgen. Dat zou het kabinet mogelijk maken, maar na vernietigende kritiek van de Raad van State wilde Bussemaker niet verder gaan dan een experiment met deze student-promovendi. Ook hiervoor geldt dat universiteiten vóór 1 juli hun hand kunnen opsteken als ze er last van hebben.

In de vragen kwam niet aan de orde dat de Hogeschool Leiden in een rechtszaak tegen het ministerie van Onderwijs is verwikkeld. De hogeschool is het oneens met het oordeel over zijn ambities en trekt ook de rechtsgeldigheid van de afspraken in twijfel.

Sommige hogescholen en universiteiten krijgen dankzij de prestatieafspraken meer geld dan andere. Ze mochten weliswaar hun eigen doelen vaststellen, maar wie in de ogen van Bussemakers reviewcommissie een goed plan inleverde, kreeg meer geld dan wie de lat wat minder hoog legde.

Advertentie