Prestatieafspraken zijn boterzacht

De prestatieafspraken met hogescholen en universiteiten zijn boterzacht geworden. “Het wordt heel ingewikkeld, dat geef ik graag toe”, zegt Frans van Vught, die de prestaties moet beoordelen.

Meer lesuren, hoger studietempo, betere docenten, extra honoursprogramma’s… Wat is er terechtgekomen van de prestatieafspraken die universiteiten en hogescholen twee jaar geleden met het ministerie van Onderwijs hebben gesloten? Vanaf volgende week gaat Frans van Vught, voorzitter van de landelijke reviewcommissie, hierover met hen praten.

Al is het maar een tussentijdse beoordeling, er hangen miljoenen van af. In 2016 komt de reviewcommissie met een eindadvies aan de minister en dan wordt vijf procent van het hogeronderwijsbudget opnieuw verdeeld: wie goed presteert, krijgt meer geld.

Maar hoe hard zijn de afspraken met het ministerie nog? Voor de zomer stuurden de koepelverenigingen van hogescholen en universiteiten elk een brief aan de minister. De omstandigheden zijn veranderd, schrijven ze, nu de overheid haar deel van de afspraken niet helemaal nakomt.

Minder geld dan verwacht
Zo krijgen de onderwijsinstellingen minder geld dan verwacht. Ze zouden bovendien meer gelegenheid krijgen om hun eerstejaars te selecteren, maar ook dat is niet doorgegaan. Verder mogen ze geen hoog collegegeld voor excellentieprogramma’s vragen en is ook het tarief voor schakelprogramma’s tussen hbo en universiteit beperkt. En niemand weet wat er gaat gebeuren als de basisbeurs verdwijnt.

“Het wordt een uitdaging om te achterhalen wat de gewijzigde omstandigheden per onderwijsinstelling betekenen”, erkent Frans van Vught, voorzitter van de reviewcommissie. “We gaan er in ieder geval met elke onderwijsinstelling over praten. Het wordt moeilijk te beoordelen wat er aan de hand is als instellingen de prestatieafspraken niet nakomen: ligt dat aan de omstandigheden of aan hun inspanning? Maar misschien halen sommige onderwijsinstellingen hun doelen ondanks de gewijzigde omstandigheden en is dat eigenlijk een grotere prestatie dan het lijkt.”

Mogelijk zijn afspraken niet te beoordelen
Uiteindelijk moeten Van Vught en zijn commissieleden hierover advies uitbrengen aan de minister. “Het zou kunnen dat we tot de conclusie komen: het valt niet te beoordelen. Maar dat weet ik nu nog niet. Maar het kan ook zijn dat de onderwijsinstellingen alleen wat meer tijd nodig hebben om sommige ambities te halen. Ik verwacht dat wij ons in de gesprekken een beeld kunnen vormen.”

Minister Bussemaker heeft al laten doorschemeren dat de prestatieafspraken misschien niet gehaald zullen worden. Het gaat haar vooral om de kwaliteitscultuur aan onderwijsinstellingen, heeft ze gezegd. De afspraken zijn geen doel op zich.

Maar de prestatieafspraken kennen winnaars en verliezers. Sommige instellingen zullen goed scoren en willen dan hun beloning krijgen. Andere scoren minder, maar vinden dat ze daar eigenlijk niets aan kunnen doen. Allemaal zouden ze in het uiterste geval via de rechter hun gelijk kunnen halen. Daar zit niemand op te wachten, dus wordt het zoeken naar een compromis.

Teveel afrekenen op rendement
De prestatieafspraken waren sowieso al omstreden. Tegenstanders vinden dat de onderwijsinstellingen te veel op ‘rendement’ worden afgerekend. Ze moeten immers zo veel mogelijk studenten naar de eindstreep loodsen en komen misschien in de verleiding het niveau te laten zakken. Maar Bussemaker werpt tegen dat er ook afspraken zijn over extra contacturen, beter opgeleide docenten en de tevredenheid van studenten. Al die indicatoren samen zouden voor verbetering van het onderwijs moeten zorgen.

Als deze ronde van prestatieafspraken voorbij is, volgt er ongetwijfeld een nieuwe. Dankzij het leenstelsel komt er immers meer geld vrij voor het hoger onderwijs. Dat geld wordt niet zomaar over de schutting gegooid; het ministerie wil een ‘investeringsagenda’ opstellen. Maar het probleem dat nu de kop opsteekt, zal telkens terugkeren: de omstandigheden blijven veranderen, dus op welke prestaties kun je de instellingen afrekenen?

Advertentie