Prestatieafspraken zijn nu experiment geworden
De prestatieafspraken met universiteiten en hogescholen zijn veranderd in een ‘experiment’. Ze krijgen een “wezenlijk ander karakter”, schrijft staatssecretaris Zijlstra aan de Tweede en Eerste Kamer.
Dit najaar wil staatssecretaris Zijlstra harde afspraken maken met universiteiten en hogescholen. Een deel van hun financiering krijgen ze voortaan op grond van hun ambities en prestaties: hoeveel lesuren bieden ze, hoeveel studenten halen hun diploma, hoe goed zijn de docenten, wat voor opleidingen bieden ze aan? Als het aan Zijlstra ligt, krijgen de onderwijsinstellingen voortaan loon naar werken.
Maar het loopt iets anders dan hij dacht. Volgens de wet mag hij de bekostiging van hogeronderwijsinstellingen niet laten afhangen van afzonderlijke afspraken: de berekening van de rijksbijdrage moet voor alle instellingen hetzelfde zijn.
Als Zijlstra de wet moet wijzigen, duurt het misschien nog twee jaar voordat zijn beleid van kracht wordt. Daarom pakt hij het anders aan: op advies van de Raad van State worden de prestatieafspraken een experiment. Volgens de wet mag de regering zes jaar de gewone bekostigingsregels tussen haakjes zetten, als zij een experiment wil uitvoeren.
Dus de komende zes jaar mag de regering bij wijze van experiment zeven procent van de financiering van universiteiten en hogescholen afhankelijk maken van hun prestaties en profilering. Dat geeft Zijlstra – of zijn opvolger – alle tijd om de prestatiebekostiging op een later tijdstip alsnog in de wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) te zetten, zolang een meerderheid van het parlement erachter blijft staan.
Lukt dit niet en houden de parlementariërs de wetswijziging tegen, dan is het experiment na zes jaar weer voorbij en wordt de prestatiebekostiging gestaakt.