Prijskaartje Nationale Wetenschapsagenda: 87 miljoen euro
Het leek dit voorjaar een vrijblijvend gezelschapsspel: vragen stellen aan de wetenschap. Maar nu blijkt dat de universiteiten jaarlijks 87 miljoen euro moeten uitgeven aan onderzoek dat in de Nationale Wetenschapsagenda past.
Gaat digitalisering ons erfgoed redden, hoe maken we onze lucht volkomen schoon en is er leven buiten de aarde? Bekende en onbekende Nederlanders, maar ook allerlei organisaties, dienden dit voorjaar vragen in die de wetenschap zou moeten beantwoorden: het waren er meer dan elfduizend.
Het idee achter de Nationale Wetenschapsagenda is om zorgen en interesses van de samenleving te peilen. Er zou een lijst met vragen uit voortkomen die de wetenschap zou kunnen inspireren.
Er was wel kritiek op de agenda, maar die verstomde toen het spel eenmaal begonnen was en iedereen vragen kon indienen. Sterker nog, één van de critici werd voorzitter van Nationale Wetenschapsagenda: hoogleraar geschiedenis Beatrice de Graaf. Samen met medevoorzitter Alexander Rinnooy Kan gaat zij de talloze vragen tot een samenhangende agenda kneden.
Geld speelt geen rol, werd steeds onderstreept. Dat staat zelfs expliciet op de website: “De Nationale Wetenschapsagenda is een inhoudelijke onderzoeksagenda voor Nederland en bevat geen financiële paragraaf.”
Daar kwam ook kritiek op, bijvoorbeeld van universiteitenvereniging VSNU. Er zou extra geld voor moeten komen. “Zonder financiële middelen zal de agenda niet meer dan een symbolisch wensenlijstje zijn”, zei voorzitter Karl Dittrich.
Maar er komt geen extra geld. De universiteiten moeten het onderzoek waar de wetenschapsagenda op aandringt zelf financieren. Sterker nog, ze moeten er vier tot vijf procent van hun onderzoeksbekostiging aan besteden, schrijft het kabinet in antwoord op schriftelijke vragen over de Rijksbegroting. Dat komt neer op 87 miljoen euro per jaar.
Om precies te zijn: het ministerie van Onderwijs gaat afspraken met de onderwijsinstellingen maken over hun inzet voor de wetenschapsagenda. Die 87 miljoen is straks bedoeld “ter ondersteuning” van die inzet.
De afgelopen jaren moesten universiteiten aan hun eigen ‘profiel’ werken in het kader van de prestatieafspraken met het ministerie: twee procent van hun financiering werd ervan afhankelijk. Nu moeten ze de prioriteiten in de wetenschapsagenda “verbinden met stappen in hun profilering”.
Eerder hield minister Bussemaker zich iets meer op de vlakte. In haar wetenschapsvisie schreef ze slechts dat de Nationale Wetenschapsagenda “een belangrijke rol” zou krijgen bij de ‘profilering’ van universiteiten.
Het geld komt uit de ‘promotiebonus’ die de universiteiten voorheen per proefschrift kregen. Doordat er steeds meer promovendi kwamen, slokten die bonussen een steeds groter deel van de onderzoeksbekostiging op. Nu komt daar een maximum voor, en de rest gaat naar afspraken over de wetenschapsagenda: vier à vijf procent van de totale onderzoeksbekostiging.
Eind november wordt de Nationale Wetenschapsagenda gepresenteerd.