Renteverhoging waarschijnlijk van de baan
Gisteren boog de senaat zich voor de tweede avond op rij over het wetsvoorstel om de rente op studieschulden vanaf 2020 te verhogen. Het kabinet wil de rente koppelen aan de 10-jaarsrente op staatsleningen. Oud-studenten met een gemiddelde lening (21.000 euro) en een bovenmodaal inkomen betalen dan zo’n 12 euro in de maand meer rente. Na 35 jaar aflossen loopt dat op tot ruim 5000 euro. Het plan moet de schatkist uiteindelijk zo’n 226 miljoen euro per jaar opleveren.
Toegankelijkheid
De Eerste Kamer wilde vooral weten of de toegankelijkheid van het hoger onderwijs niet in gevaar komt door de renteverhoging en eiste een betere motivatie van de minister. Haar antwoord was echter een herhaling van zetten. “Het aanpassen van de rentemaatstaf zal niet of nauwelijks effect hebben op de toegankelijkheid”, was de boodschap van de minister.
Ze herhaalde dat studenten pas hoeven te betalen als ze klaar zijn met hun studie en een baan hebben gevonden met voldoende inkomen. Ook blijven de sociale leenvoorwaarden van kracht en kunnen studenten gebruik blijven maken van alle bestaande onderdelen van de studiefinanciering, zoals de ov-kaart en de aanvullende beurs.
Staatskas
Veel oppositiepartijen vroegen Van Engelshoven waarom de inkomsten van de renteverhoging niet direct in het onderwijs worden geïnvesteerd, maar terugvloeien naar de staatskas. Daar wilde de minister kort over zijn: “Deze maatregel levert geld op voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Dat is de reden waarom het wetsvoorstel door het kabinet is ingediend, niet meer en niet minder dan dat. Mooier kan ik het niet maken.”
Maandag werd al duidelijk dat ex-VVD-senator Duthler en D66’er Rinnooy Kan kritisch zijn over de renteverhoging. Met hun steun valt of staat de wetswijziging. Minister Van Engelshoven lijkt hen met haar argumenten niet te hebben overtuigd. “Wij hadden serieuze zorgen, ik kan niet zeggen dat die compleet zijn verdwenen”, aldus Rinnooy Kan. Ook de “onzekerheden en twijfels” van Duthler zijn niet weggenomen.
De minister constateerde daarom dat haar wetsvoorstel “niet op veel steun en draagvlak” kan rekenen. Ze gaat overleggen met het kabinet en laat voor de stemming op 4 juni weten wat eruit is gekomen.