Universiteiten positief over docentdiploma
Tien jaar geleden bedachten universiteiten dat het onderwijs ondergesneeuwd dreigde te raken. Het zou meer aandacht moeten krijgen, vonden ze. Daarom spraken ze onderling af dat hun docenten op cursus moesten.
Docenten moesten voortaan een ‘basiskwalificatie onderwijs’ behalen, maar het was aanvankelijk niet helemaal duidelijk wat zo’n bko precies inhield. Universiteiten maakten afspraken waar het traject aan moest voldoen. Ze konden vervolgens zelf bedenken hoe ze dit vorm gaven.
Eigen evaluatie
Donderdag presenteren de universiteiten hun eigen evaluatie, op basis van peer review. Het rapport komt voort uit een serie bijeenkomsten waarin bestuurders, beleidsmedewerkers, studenten en natuurlijk docenten zelf de inspanningen onder de loep namen: hoe vullen de universiteiten het traject in? Is de bko wel wat waard?
Wat blijkt: over het algemeen is men zeer te spreken over de kwaliteit van de bko. Ondanks verschillen tussen programma’s, staat de waarde van de bko volgens de deelnemers buiten kijf.
“We wilden weten: pakken we het wel goed aan? En het antwoord is: ja”, zegt Jaap Mulder, medeorganisator van de peer review en medewerker van de Rijksuniversiteit Groningen. Hij is blij met de evaluatie en de “rijke uitkomst”.
Promovendi zijn aandachtspunt
Een landelijk punt van aandacht zijn jonge docenten die geen universitair docent zijn, maar wél lesgeven, bijvoorbeeld promovendi. Zij kunnen nu niet overal een bko-traject volgen en krijgen een aangepast didactisch traject aangeboden. “Ze worden goed begeleid en zijn vaak zeer geliefd als docent, maar die vervangende trajecten kunnen landelijk beter op elkaar worden afgestemd. We gaan kijken hoe we dat het beste kunnen aanpakken”, zegt Alice van de Vooren, senior onderwijsadviseur aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en medeauteur van het rapport.
Volgens haar kunnen universiteiten veel van elkaar leren. “Ik stond ervan te kijken hoe decentraal de bko op sommige universiteiten is geregeld. Soms heeft iedere faculteit een eigen traject. Bij ons is er één traject en de kwaliteit wordt op centraal niveau bewaakt, daar ben ik blij mee.”
Ze vond het op haar beurt weer inspirerend om te zien hoe andere universiteiten docenten met een bko op zak actief benaderen om te kijken hoe het ervoor staat en of ze behoefte hebben aan een vervolgtraject. Dat gebeurt in Rotterdam nu ook. “Als docenten dat willen, bieden we een korte ‘flitsmodule’ aan of een langer traject zoals de sko, de senior kwalificatie onderwijs.”
Bko als startpunt
Deze ‘nazorg’ past in een landelijke trend, zo blijkt uit de peer review, want de bko wordt steeds vaker als startpunt gezien. De focus ligt op ‘doorlopende professionele ontwikkeling’ van docenten.
Hebben ze daar wel zin in, in tijden van hoge werkdruk? Van de Vooren denkt van wel. “Daar waar de sko, die op de bko volgt, vrijwillig is, zie je dat docenten hem toch graag willen volgen. Ze zijn vrijwel altijd intrinsiek gemotiveerd.”
Ook Mulder van de universiteit van Groningen merkt dat docenten zich graag willen ontwikkelen. “Je moet stimuleren en motiveren en – belangrijk – blijven investeren in de ontwikkeling van je docenten.” Daarbij is het raadzaam om in te spelen op de behoeften van docenten: wat zouden ze zelf nog willen leren? “Constant vragen stellen, daar begint het mee”, aldus Mulder.
Voorzitter Rolf van Wegberg van het Promovendinetwerk Nederland is blij om te horen dat er werk wordt gemaakt van de begeleiding van promovendi. “Uit onderzoek van twee jaar geleden blijkt dat veel lesgevende promovendi het gevoel hebben dat ze onvoldoende worden begeleid. Het kan inmiddels verbeterd zijn, maar daar heb ik geen bewijs voor.” Hij noemt het rapport “de liefste peer review ooit” en mist de aandacht voor de jonge garde. “Ik hoop dat er in toekomst meer wordt geïnvesteerd in de permanente educatie van docenten. En wel van het begin af aan, niet pas als je universitair docent bent”.