UU-rector: visitaties onvoorspelbaar
Visitatiecommissies kijken scherper naar de kwaliteit van scripties van universitaire studenten. Prima, vindt de Utrechtse rector Bert van der Zwaan. Maar soms oordelen visitatiecommissies naar zijn mening weinig consistent. Bovendien dreigt extra bureaucratische rompslomp.
Van der Zwaan heeft zijn bevindingen inmiddels besproken met de rectoren van andere universiteiten en zelf aangekaart bij de QANU, het evaluatiebureau dat de visitaties verricht voor de Nederlandse universiteiten. Dit najaar gaat hij ook met de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) in gesprek. “We willen graag weten wat nu exact het speelveld is.”
De rector ziet een tendens waarin visitatiecommissies het eindniveau van een opleiding zeer zwaar toetsen. Vooral de kwaliteit van de afstudeerscripties wordt daarbij nauwkeurig onder de loep genomen. Bij de Utrechtse faculteit Geesteswetenschappen leidde dat onlangs tot twee onvoldoendes.
Van der Zwaan verklaart deze tendens uit de recente maatschappelijke ophef over de kwaliteit van hbo-diploma’s. “We zien dat er scherper wordt gecontroleerd. Op zich is dat prima, we zijn daar een groot voorstander van. Maar dan moeten wel alle opleidingen langs dezelfde meetlat worden gelegd.”
Bij de meeste visitaties is weinig tot niets aan de hand, benadrukt de rector, maar af en toe komen visitatiecommissies met wisselende oordelen over gelijksoortige zaken. Commissieleden hebben soms zeer uitgesproken opvattingen die kunnen leiden tot sterk uiteenlopende conclusies, heeft de rector gemerkt. Hij geeft een voorbeeld: “Hetzelfde scriptiebeoordelingsformulier werd bij de ene opleiding geprezen en bij de andere afgekraakt.”
De rector constateert dat er nu enkele opleidingen problemen ondervinden die ze eerder nooit hadden. “Het systeem is onvoorspelbaar geworden.” Van der Zwaan heeft er daarom bij de QANU op aangedrongen dat de instructies voor commissies verder gestandaardiseerd worden. De rector schrijft de onduidelijkheid ook toe aan de NVAO. Die heeft naar zijn mening, ondanks veel aandringen, nog steeds geen transparante beoordelingsschaal gedefinieerd. “Een voldoende voor Scheikunde in Utrecht moet hetzelfde zijn als een voldoende voor Geschiedenis in Amsterdam.”
Bovendien hoopt hij dat er meer helderheid komt over de betekenis van het oordeel dat visitatiecommissies uitspreken. Vooral ook omdat commissies minder terughoudend zijn met het uitdelen van onvoldoendes, nu de mogelijkheid bestaat dat opleidingen een herstelperiode krijgen. “Vroeger was het of onvoldoende of voldoende, er bestond geen tussenweg. Een onvoldoende was een zwaar instrument en voor ons in principe aanleiding om een opleiding te sluiten. Klaarblijkelijk moeten we een negatief oordeel nu anders duiden, maar we weten niet precies hoe. Op de werkvloer geeft die situatie nu aanleiding tot onrust.”
De rector is er ten slotte ook beducht voor dat de nieuwe visitatiewijze de administratieve last van de controlebezoeken opnieuw verhoogt. De recente invoering van de instellingstoets, waarbij gecontroleerd wordt of universiteiten hun kwaliteitsborging goed georganiseerd hebben, moest volgens hem nu juist een deel van de dure en tijdrovende verantwoordingsverplichtingen bij individuele opleidingen wegnemen. De UU slaagde vorig jaar met vlag en wimpel voor deze toets. “We zijn als universiteit al gevisiteerd. Dan moet men ook genoegen nemen met een kortere rapportage.”
Van der Zwaan juicht de maatregelen die Geesteswetenschappen naar aanleiding van de jongste bevindingen van de visitatiecommissies neemt toe. Hij is ervan overtuigd dat de UU de borging van de kwaliteit van de toetsing en scripties prima op orde heeft. “Dat loopt als een rode draad door alle visitaties.”
Reactie directeur QANU Sietze Looijenga:
“Dit geluid van Bert van der Zwaan herkennen we en erkennen we. Het kan inderdaad voorkomen dat visitatiecommissies verschillende accenten leggen, waardoor de indruk kan ontstaan dat er sprake is van inconsistentie. Soms is dit een gevolg van de samenstelling van de commissies. Wij proberen nu extra aandacht te schenken aan de professionalisering van die commissies, maar het blijft lastig kundige en onafhankelijke mensen te vinden die hier tijd in willen steken.
“Daarnaast vinden wij dat er nog eens goed moet worden gekeken naar de drie standaarden die de NVAO hanteert bij de beoordeling van een opleiding van een instelling die al is geslaagd voor een instellingstoets. Die zijn vrij breed geformuleerd.
“De gedachte achter dat NVAO-kader is dat zo´n beperkte opleidingsbeoordeling vooral over de inhoud gaat en veel minder over procedures. Door de ruimte die het kader biedt hebben visitatiecommissies de mogelijkheid om bepaalde inhoudelijke aspecten in hun beoordeling wat meer te benadrukken. Het is onze ervaring dat het daardoor lastig is om te weten waar commissies precies op zullen beoordelen. Misschien moeten er - zonder het beperkte karakter van het kader geweld aan te doen - toch weer meer standaarden komen.”
Reactie per mail van Anne Flierman, voorzitter NVAO:
"Nu de wet de mogelijkheid biedt tot herstelperiodes en oordelen onder voorwaarden worden deze ook benut. Daarmee is het voor de panels en de NVAO mogelijk om kritischer te oordelen zonder fatale gevolgen, en dat is misschien nog even wennen. De NVAO ziet de herstelmogelijkheid als een positieve ontwikkeling op het gebied van de kwaliteitscultuur binnen het hoger onderwijs. Een onvoldoende beoordeling van een opleiding hoeft in het nieuwe systeem immers niet meer direct te leiden tot sluiting van die opleiding en de opleiding krijgt de gelegenheid om een herstelplan in te dienen. De NVAO neemt vervolgens op basis van een externe beoordeling van dit plan de beslissing om de accreditatie van die opleiding wel of niet te verlengen. De NVAO ziet een duidelijk positief effect van de herstelmogelijkheid op de kwaliteit van het onderwijs. Problemen met de kwaliteit die in het oude stelsel niet benoemd werden, omdat de consequenties te zwaar werden gevonden, komen nu helder boven tafel.
"Voor wat betreft het kader zelf: we willen de vakken op hun eigen merites blijven beoordelen binnen een landelijk cluster. De beoordelingsschalen onvoldoende, voldoende, goed en excellent zijn helder omschreven. De consistentie van beoordeling heeft nadrukkelijk de aandacht van de NVAO. Deze zomer komen diverse evaluaties over het stelsel uit - ook van ons - zodat de Kamer straks bij de behandeling van het wetsvoorstel versterking kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs gemotiveerde beslissingen kan nemen. Daarnaast blijft de NVAO in overleg met de sector over mogelijke verbeteringen en ziet dus uit naar een gesprek. In oktober is het bestuur al in Utrecht op werkbezoek, dus dat biedt een mogelijkheid om van gedachten te wisselen."