Vage afspraken over ‘lesbevoegdheid’ universitair docenten
We gaan beter onderwijs geven, beloofden alle universiteiten het ministerie. Maar de prestatieafspraken over didactische bijscholing van docenten blijken vaag. Universiteiten hebben er allemaal hun eigen ideeën over.
Universiteiten maakten 5 jaar geleden al onderling afspraken over een basiskwalificatie onderwijs (bko), omdat ze naar eigen zeggen het lesgeven hadden laten versloffen. De afspraken moesten het onderwijs naar “een hoger plan” tillen, al was het maar omdat ook aan studenten steeds hogere eisen werden gesteld.
Vorig jaar hebben universiteiten ook in hun prestatieafspraken met het ministerie beloofd het aandeel didactisch geschoolde docenten op te schroeven. Wie zijn doelstellingen niet haalt, krijgt minder geld. De ambities lopen uiteen van 25 procent (TU Eindhoven) tot 90 procent (Universiteit van Amsterdam).
Maar wat die percentages waard zijn, is vaak niet duidelijk. De ene universiteit telt tijdelijke docenten en parttimers mee, de andere niet. Ook is er niets afgesproken over vrijstellingen. Sommige instellingen gaan er vanuit dat docenten die al een tijdje lesgeven geen didactische scholing nodig hebben of geven vrijstellingen op basis van eerdere deelname aan cursussen. En dan is het nog de vraag of deze vrijstellingen meetellen in het streefcijfer, of niet.
Het maakt de getallen ondoorzichtig en moeilijk te vergelijken. Volgens Dirk-Jan Mulders, onderwijsadviseur van de TU Eindhoven, zeggen de streefpercentages dan ook weinig. “Ik wil het woord witwasprocedure niet in de mond nemen, maar als ik zie dat er instellingen zijn die in een paar jaar tijd van bijna geen naar bijna 100 procent bko-gecertificeerde docenten gaan, dan zet ik daar vraagtekens bij. Stel dat we hetzelfde zouden doen bij de basiskwalificatie onderzoek, de promotie, dan zou het land toch te klein zijn?”
De TU Eindhoven heeft het laagste streefpercentage, maar is volgens Mulders dan ook erg strikt. De universiteit geeft alleen vrijstellingen aan docenten die in het verleden een lerarenopleiding of iets vergelijkbaars hebben gevolgd. Bko-pionier Utrecht verleent zelfs helemaal geen vrijstellingen meer, en ook de Universiteit Twente is er terughoudend mee.
Mulders noemt de TU Delft – waar in 2015 70 procent van de docenten een bko moet hebben – als voorbeeld van een universiteit die sneller vrijstellingen geeft: “Delft voert bij ervaren docenten een quick scan uit”, vertelt Mulders. “Als die docenten bij ons komen werken, willen we vanwege de rechtsgelijkheid met onze eigen docenten dat ze alsnog een bko halen.” Delftse docenten die hun bko ‘gewoon’ hebben behaald, kunnen die wel meenemen naar Eindhoven.
Het vrijstellingenbeleid van universiteiten bij zittende docenten ondergraaft dus de landelijke afspraken die universiteiten 5 jaar geleden sloten. Toen was het idee dat docenten overal aan dezelfde didactische basisvoorwaarden zouden moeten voldoen.
Frans van Vught, voorzitter van de commissie die de prestatieafspraken heeft beoordeeld en in 2016 moet evalueren, kan nog niet op de zaken vooruitlopen. “Het is aan de instellingen zelf om ervoor te zorgen dat er geen grote onderlinge verschillen optreden in de implementatie van de bko”, laat hij weten.
Een woordvoerder van de TU Delft houdt zich op de vlakte en zegt niet te snappen waarom Eindhoven bepaalde bko-vrijstellingen van haar universiteit niet erkent. Volgens haar zit er “ruis op de lijn” en zijn er eigenlijk geen problemen.