VSNU verwacht geen verdere bezuiniging op onderzoek
Er rollen vast een paar verrassingen uit de onderhandelingen in het Catshuis, verwacht universiteitenvoorman Sijbolt Noorda. Maar de investeringen in innovatie zullen overeind blijven.
Deze week zette VSNU-voorzitter Noorda zijn handtekening onder een ‘kennis- en innovatiecontract’. Dat deed hij samen met een keur aan bewindslieden, topbestuurders uit het bedrijfsleven en allerlei representanten uit onderwijs en wetenschap.
Is er inderdaad sprake van een mijlpaal, zoals het kabinet beweert? In elk geval is dit contract het voorlopige hoogtepunt van de plannen voor ‘topsectoren’ in de Nederlandse kenniseconomie. Overheid, onderzoeksinstellingen en bedrijfsleven slaan de handen ineen op tien terreinen waarin Nederland sterk is of sterk wil worden.
Maar wat zijn die plannen eigenlijk? Is het oude wijn in nieuwe zakken of gaat er werkelijk iets veranderen? Noorda legt uit waarvoor hij namens de universiteiten tekende.
Wat is er nieuw aan het ‘topsectorenbeleid’?
“Universiteiten werkten al samen met het bedrijfsleven; dat is niet nieuw. Vanaf 1995 werden er zogeheten technologische topinstituten opgericht waarin precies gebeurde wat de overheid nu wil: het delen van kennis met het bedrijfsleven, zodat wetenschappelijke inzichten een commerciële toepassing kunnen krijgen.
Het was buitengewoon nuttig en het ging goed, maar het kabinet trok er de stekker uit. Het koos voor een nieuwe lijn. Het belangrijkste aan de nieuwe lijn is dat het bedrijfsleven via de belastingen geprikkeld wordt om in wetenschappelijk onderzoek te investeren. Er komt bovendien een premie van 25 procent op de budgetten die bedrijven in samenwerking met de wetenschap inzetten.”
Gaat het dan om een voortzetting van oude samenwerking onder een nieuwe naam?
“Voor een belangrijk deel gaan we inderdaad verder met onze samenwerking onder een nieuwe naam. Maar er is wel iets veranderd. De overheid heeft de onderzoeksmiddelen uit de aardgasbaten geschrapt. Dat geld krijgen we niet meer. Daar staat tegenover dat het bedrijfsleven fiscale kortingen krijgt en meer aan onderzoek gaat uitgeven. Ook is er in deze plannen meer aandacht voor onderwijs, zodat in de toekomst voldoende mensen in staat zijn om te innoveren. We maken een human capital agenda, zoals dat zo deftig heet.”
Wordt er nieuw geld geïnvesteerd of met bestaande middelen geschoven?
“Het budget van NWO, KNAW en de universiteiten gaat zeker niet omhoog, maar er wordt binnen de begrotingen een ander accent gelegd. De meeste van de gelden voor topsectoren gingen al naar de onderwerpen waarover we gezamenlijke afspraken maken. Het bedrijfsleven komt wel met meer geld over de brug dan voorheen. Dat is zeker positief. Nederland loopt op dat punt flink achter.”
Wat gebeurt er met het fundamentele onderzoek als universiteiten meer met private partijen gaan samenwerken?
“Een maand geleden zei topman Peter Wennink van technologiebedrijf ASML in het tv-programma Buitenhof dat fundamenteel onderzoek niet in het gedrang mag komen. Want bedrijven profiteren nu nog van vrij onderzoek van decennia geleden. Dus niet alleen de universiteiten onderstrepen het belang van fundamenteel onderzoek, dat doet ook het bedrijfsleven. Dat we hier gezamenlijk voor pleiten, is winst.
Een groter gevaar voor het fundamentele onderzoek is de schaarste aan publiek onderzoeksgeld in Nederland. De financiering van universiteiten staat onder druk. Naar verhouding hebben we toch al weinig onderzoekers in Nederland. De Nederlandse wetenschap presteert goed, maar we doen het met weinig mensen. In de landen om ons heen investeren ze bovendien flink. In Duitsland klotst het geld momenteel tegen de wanden van het zwembad op. Daar kunnen ze bij hun onderzoeksraad één op de twee goede voorstellen belonen, bij NWO is dat zo ongeveer één op de zeven. Maar het is niet anders, we werken binnen de gegeven kaders, al kijken we wel eens met jaloezie naar de buurlanden.”
Heeft het bètaonderzoek nu een streepje voor?
“Er zijn ook exacte vakgebieden die buiten de topsectoren vallen, zoals sterrenkunde, wiskunde en aardwetenschappen. Voor geesteswetenschappen, rechten, letteren en sociale wetenschappen geldt hetzelfde. Maar deze vakgebieden vormen het overgrote deel van de klassieke, brede universiteit. Het is ondenkbaar dat de middelen daarvoor zomaar opeens naar de topsectoren zouden gaan. Zij zullen genoeg aandacht krijgen.”
Zullen de bedrijven hun woord houden?
“Het bedrijfsleven heeft het afgelopen anderhalve jaar zoveel commitment getoond, dat ik me niet anders kan voorstellen. In het begin keken we elkaar wel even aan: gaan we dit echt doen? Gaan we hier samen onze schouders onder zetten? Maar het is gelukt. Bedrijfsleven en universiteiten vormen nu één front – als het nodig is tegenover de overheid.”
De plannen moeten nu nader worden uitgewerkt. Wat voor soort afspraken gaan jullie maken?
“Neem de topsector levenswetenschappen en gezondheid, waar ik zelf bij betrokken ben. Er zijn veel technologische vernieuwingen in de gezondheidszorg. Denk bijvoorbeeld aan technieken voor zelfdiagnose of aan geavanceerde alarmsystemen voor verzorgingshuizen. De technische kennis zit momenteel vooral bij bedrijven en de TU’s. Zij werken al samen met bedrijven en academische ziekenhuizen, maar dit moet landen ook in het hbo en mbo. Daar gaan we verandering in brengen. We willen zorgopleidingen en technische opleidingen dichter bij elkaar brengen. Er komen nieuwe studieprogramma’s en stages, zodat je in een verpleeghuis voor een technische vraag niet altijd een technicus hoeft te bellen. Zulke plannen gaan we de komende tijd uitwerken.”
Kan dit alles nog in gevaar komen, nu de regering drastisch wil bezuinigen?
“In het Catshuis hebben wij met minister Verhagen iemand aan tafel die zich aan deze plannen heeft verbonden. Hij is nu de best mogelijke pleitbezorger van het belang van het wetenschappelijk onderzoek. Er zullen vast verrassingen uit dat overleg komen, maar ze zullen daar niet besluiten dat het topsectorenbeleid niet doorgaat. Ik heb Verhagen er nog aan herinnerd toen we samen de innovatiecontracten ondertekenden. Dat hij daar meebeslist, geeft een veilig gevoel.”
Topsectorenbeleid
De gedachte achter het topsectorenbeleid is tweeledig. Ten eerste is er in het kleine Nederland geen geld om op alle gebieden uit te blinken en te innoveren. Daarom is besloten om het beschikbare geld niet te versplinteren en een paar onderwerpen te kiezen waarin Nederland groot is (of zou kunnen worden). Vroeger sprak men van ‘sleutelgebieden’, nu van topsectoren. Ten tweede hebben de inspanningen alleen maar zin als het bedrijfsleven erbij betrokken wordt. Als de kennis van universiteiten ongebruikt op de plank blijft liggen, loopt Nederland namelijk economische groei mis. Daarom moeten bedrijven en universiteiten hun kennis – en soms ook hun middelen – met elkaar delen.
Overheid, onderzoeksinstellingen en bedrijfsleven besteden de komende twee jaar ongeveer 5,5 miljard euro aan tien ‘topsectoren’: agrofood, creatieve industrie, energie, tuinbouw, levenswetenschappen & gezondheid, water, hightech, logistiek, chemie en hoofdkantoren. Dat laatste (‘hoofdkantoren’) is eigenlijk geen echte topsector, maar een plan van aanpak om grote bedrijven naar Nederland te halen.
Het bedrijfsleven betaalt twee derde en publieke instellingen een derde van het budget. Wat de universiteiten bijvoorbeeld aan chemie of levenswetenschappen uitgaven, wordt nu tot uitgaven aan de topsectoren gerekend. De budgetten zijn niet hoger dan vroeger, alleen zijn er accenten verlegd.