Zorgen over wet die eigen bijdragen voor studenten bij opleiding regelt
Stel je hebt voor een practicum specifiek materiaal nodig of je gaat naar het buitenland voor je veldwerk. Kan het dan zo zijn dat je daar als student extra voor moet betalen, ook al heb je al je collegegeld overgemaakt?
In 2015 hebben de universiteiten en hogescholen daar afspraken over gemaakt met de toenmalige minister Jet Bussemaker. Sinds deze maand is dat vrijblijvende gentleman’s agreement vervangen door bindende wetgeving.
Volgens onderwijswijskundige Wes Holleman, die tot zijn pensionering werkzaam was bij de UU, is de nieuwe regelgeving ongunstig voor studenten. “De universiteiten krijgen een carte blanche om extra kosten in rekening te brengen”, schrijft hij op zijn weblog.
Reis naar Egypte
In de wet en de bijbehorende ministeriële regeling worden wel enkele randvoorwaarden gesteld. Zo moet de eigen bijdrage betrekking hebben op de kosten voor een practicum, onderwijsexcursie of workshop.
Daarnaast moeten de kosten voorvloeien uit de bijzondere aard van de opleiding. Denk daarbij aan bezoek aan Egypte voor de opleiding Egyptologie. Je kunt niet verwachten dat de universiteit zo’n reis naar Egypte betaalt, ook al omdat de student in dat geval behoorlijk profiteert van gratis reis- en verblijfkosten.
Ook mag de eigen bijdrage van een student niet hoger zijn dan het bedrag dat de opleiding per student heeft uitgegeven. En de universiteit moet de studenten die de kosten niet willen betalen een alternatief bieden. Studenten die moeite hebben het bedrag te betalen, moet financiële ondersteuning worden geboden. Verder eist de wet dat het universiteitsbestuur in het eigen reglement de beleidslijnen over het heffen van eigen bijdragen vastlegt, aldus Holleman.
Onvoldoende bescherming
Dat klinkt niet onredelijk, maar Holleman waarschuwt dat met de nieuwe regels de universiteiten wel heel veel ruimte hebben om voor ‘opleidingen met een bijzonder karakter’ extra kosten in rekening te brengen. In de wet zit volgens hem onvoldoende bescherming voor de studenten.
Zo wordt instellingen niet uitdrukkelijk verboden eigen bijdragen voor keuzevakken of honoursprogramma’s te vragen en studenten vervolgens als alternatief aan te bieden inhoudelijk heel andere keuzevakken of het reguliere programma te volgen. “De nieuwe regels geven namelijk geen uitsluitsel over de vraag aan welke eisen het kosteloze alternatief dat in plaats van een onderwijsvoorziening met een prijskaartje wordt aangeboden, moet voldoen. Moet dat alternatief gelijkwaardig zijn of hoef je alleen maar een alternatief aan te bieden dat weliswaar hetzelfde aantal studiepunten oplevert maar de student inhoudelijk op achterstand zet?”
Eerder veel genuanceerder
Holleman vindt dat de nieuwe regels onvoldoende aansluiten bij de afspraken uit 2015. In de wet van 2021 staat dat eigen bijdragen mogen worden geheven als de kosten voortvloeien uit de bijzondere aard van de opleiding. In de eerdere afspraken in 2015 lag dat veel genuanceerder: minister Bussemaker bedoelde niet de kosten die voortvloeien uit de bijzonder doelstellingen van een opleiding, maar de kosten van een bijzondere didactische invulling binnen een opleiding. Denk daarbij aan een buitenlandse studiereis, buitenlands veldwerk of een voedingspracticum. Volgens haar kan je deze zaken niet voor rekening van de universiteit laten komen.
Een andere kwestie is het volgen van workshops die niet door de opleiding zelf worden gegeven. De kosten daarvan mogen nu doorberekend worden aan de deelnemers. Volgens Holleman is dat aanvechtbaar zolang de wetgever niet behoorlijk heeft uitgelegd waarom deze regel is ingesteld.
Belangrijke rol medezeggenschap
Holleman maakte zijn zorgen eerder kenbaar tijdens een internetconsultatie over de wet. Hogeronderwijssite Science Guide schreef daar destijds een artikel over dat tot Kamervragen van de SP leidde.
Minister Van Engelshoven antwoordde niet te verwachten dat de nieuwe wet en regels tot grote problemen gaan leiden. “Gelet op het feit dat deze regeling in grote mate aansluit bij de huidige werkwijze van instellingen ligt het niet in de lijn der verwachting dat de regeling hoge impact heeft op de hoogte van de bijdragen die door instellingen in rekening worden gebracht.”
Volgens Holleman geven de nieuwe regels universiteiten en hogescholen veel vrijheid om zelf te bepalen welke kosten ze willen doorberekenen aan de studenten, zolang dat binnen de Haagse kaders past. Dus om zelf te bepalen wanneer kosten ‘een bijzonder karakter’ hebben. Ook de medezeggenschap speelt daarbij een belangrijke rol. Holleman: “Kennelijk verwacht de minister dat men in het vrije spel der academische krachten tot optimale lokale regelgeving zal komen.”
Holleman is daar minder optimistisch over. Hij vindt dat het 'gelijkekansenprincipe' in het geding is en dat met name studenten met een kleinere beurs daarom bescherming verdienen.