Kost en inwoning

In mijn eerste jaar op UCU bleef ik bijna ieder weekend op de campus. Ik raakte gewend aan rondhangen in een leeg huis, aangezien mijn (Nederlandse) huisgenoten de gewoonte hadden om op zaterdagochtend te vertrekken, en op zondagavond terug te keren met huisgemaakte kliekjes. Ik bakte pannenkoeken en zette de muziek hard aan in de keuken. Ik wandelde door het Wilhelminapark terwijl ik podcasts luisterde. Ik gaf mijn kamer grondige schoonheidsbeurten, haalde de halflege theebekers van mijn bureau. En tijdens dit alles was ik diep, jammerlijk, eenzaam.

Op UCU wordt iedereen die niet naar campusevenementen gaat, niet in de bar gezien wordt, en over het algemeen moeilijk te vinden is buiten de klaslokalen, gezien als een ‘campusgeest’. Maar als je kijkt naar de campus in de weekenden is het duidelijk dat het niet de studenten zijn die de verschijningen zijn. De hele campus lijkt wel in en uit bestaan te springen, alleen maar bevolkt door een verdwaalde internationale student of twee, terwijl alle uitwisselingsstudenten de campus verlaten om door Europa te reizen. De Dining Hall is dicht, dus de arme zielen onder ons die voedsel nodig hebben moeten het zelf maken, wat regelmatig gepaard gaat met het vastberaden negeren van de stapel afwas die de lieftallige huisgenoten ‘vergeten’ waren voordat ze naar hun ouderlijk huis vertrokken. Een keer, middenin de winter, liep ik over het quad en ik blijf erbij dat ik toen de echo van mijn stappen hoorde weerkaatsen op de muur van het Kromhoutgebouw.

“Ben je wel echt een student als je elk weekend naar huis gaat?”, vraag ik uiteindelijk een Nederlandse vriendin.

“Ik denk dat ik het gewoon zie als iets normaals,” zegt ze, en ik denk aan hoe soms, als mijn ouders onthouden hebben dat ze in de kamer moeten zitten waar de wifi goed is, mijn moeders gezicht zo helder is dat ik de kuiltjes in haar wangen kan zien. “Ik krijg heimwee als ik niet tenminste elke paar weken terugga. En mijn ouders missen me ook heel erg.”

Sinds dat gesprek ben ik een paar keer in het weekend met haar meegegaan naar haar huis. Haar weekend-OV zorgt er natuurlijk voor dat de reis een stuk minder gedoe is voor haar, maar ik ben altijd dankbaar voor een warme maaltijd en een keuken die ik niet helemaal in m’n eentje hoef op te ruimen. Ik vraag het aan mijn vader als we elkaar bellen: “als jij hier zou wonen, zou je dan willen dat ik je elke week op kom zoeken?”

“Nou, je bent altijd welkom, en we zouden wel willen dat je tijd met ons doorbrengt, maar,” hij fronst, een beetje verbaasd. “Je zit niet bepaald op een kostschool, toch?”

Begrijp me niet verkeerd – ik vind het geweldig om updates te krijgen van mijn Nederlandse vrienden over hoe het gaat met hun huisdieren, en om flinke lepels huisgemaakte pesto te gebruiken die ze mee hebben gebracht in Tupperwarebakjes. Maar voor studenten – vooral voor de internationale studenten zoals ik – is dit een tijd waarin er een belangrijke verschuiving komt in hoe je antwoord geeft op de vraag: waar is thuis? We voelen allemaal wel eens heimwee, maar we hebben ook allemaal wel gehoord dat je studententijd het moment is om het nest te verlaten en te vliegen. En die tas met vuile was? Het enige wat die is, is een last die op je drukt.

 

Advertentie