Als een kat in een vreemd pakhuis

Buitenlandse stafleden kunnen met hulp van Utrechtse collega’s een veel leuker sociaal leven opbouwen. En dat is belangrijk, betoogt voorzitter van de International Neighbour Group, Jan van Weesep.

Het beleid om onze universiteit internationaal verder te profileren slaat kennelijk goed aan. Dat geldt in ieder geval voor de toegenomen diversiteit van de mensen die in de dagelijkse gang van zaken betrokken zijn, met name wat hun nationaliteit betreft. In iedere afdeling, in ieder departement, lijkt het aandeel buitenlanders in de afgelopen jaren te zijn toegenomen. Dat is het geval bij zowel de studenten als bij de wetenschappelijke staf, en niet in het minst bij de groep daartussen, de promovendi.

Het is mooi dat een beleid zo breed vruchten draagt. Dat het verblijf in Utrecht voor de meesten tijdelijk is, hoeft voor de universiteit geen probleem te zijn. De groepen wisselen elkaar af, ieder jaar weten nieuwe mensen een plek op onze universiteit te verwerven. De diversiteit lijkt blijvend te zijn.

Kennelijk hebben we met ons onderwijs en onze onderzoeksprogramma’s iets aantrekkelijks te bieden. Daarnaast is het goed om te beseffen dat iedere groep ook een bijdrage levert.

Buitenlandse studenten verrijken de onderwijservaring van hun Nederlandse lotgenoten; de buitenlandse stafleden worden aangetrokken omdat ze de kans krijgen hun specifieke kennis en ervaring in de programma’s te kunnen inbrengen; de ‘graduate students’ dragen ook hun steentje bij aan de gewenste diversiteit in de deelnemers aan de onderwijs- en onderzoeksprogramma’s. En als zij hun Utrechtse diploma hebben behaald, dan kunnen zij na hun vertrek als ‘alumni’ een rol spelen bij het verspreiden van de faam van onze universiteit.

Dit alles lijkt erop dat het beleid heeft geresulteerd in een 'win-win situatie', zeker als de evaluatie zich richt op het niveau van de organisatie en de groep.

Maar verplaats je nu eens even in de personen die het betreft, de mensen die van heinde en ver komen om hier in een voor velen vreemde omgeving jarenlang te ploeteren.

Natuurlijk, wat het werk betreft, bieden universiteiten, waar die dan ook mogen zijn, een vergelijkbare, voor velen herkenbare situatie waaraan ze zich snel kunnen aanpassen. De verschillen die er zijn in faciliteiten en werkomgeving, in lokale bestuurs- en werkculturen, zullen voor de meesten overkomelijk zijn. Het ‘grote doel’ van wetenschapsbeoefening, de ambitie tot kennisverruiming, wordt immers breed gedeeld.

Bovendien, maken wij als ontvangende partij, als gastgevers, het iedereen niet gemakkelijk om aan te schuiven? Staan we er niet om bekend ‘gezellig’ te zijn en vooral duidelijk in het communiceren van onze verwachtingen en meningen? Zo lastig zal het toch niet zijn om je hier als nieuwkomer snel ‘thuis’ te voelen?

Wellicht gaat dat toch niet in alle aspecten op. Natuurlijk, in de werkomgeving raakt men ingepast, zijn er ruime mogelijkheden voor contacten, voor sociaal functioneren. Maar toch, als de werktijd voorbij is, hoe lang die ook gerekt kan worden, dan gaan de collega’s naar huis en kijk je als ‘gast’ aan tegen een lange avond of een lang weekend. Velen vinden dan wel aansluiting bij lotgenoten, maar slechts zelden bij hun Nederlandse collega’s. En voor velen is het lastig om een gevarieerd sociaal leven op te bouwen in deze ‘vreemde’ samenleving.

Dan lijkt de diversiteit toch meer op een mozaïek van homogene groepjes, niet op een gevarieerde ‘samen-leving’. En het ‘integreren’ in die gastvrije samenleving blijkt ook niet zo eenvoudig.

Om daar iets aan te doen, functioneert binnen de universiteit de International Neighbour Group. Het doel van deze organisatie is het bevorderen van het welbevinden van onze buitenlandse gasten. Daartoe worden diverse activiteiten aangeboden, die op een informele manier de kennismaking met Nederland en de Nederlandse samenleving bevorderen. En die ook wat van die gewenste gezelligheid laten proeven.

De activiteiten variëren van Nederlandse les tot lezingen, begeleide wandelingen in Utrecht en excursies daarbuiten, gezamenlijke maaltijden bereid door onze gasten die iets van hun eetcultuur willen delen, bowlingavonden en iedere week een samenkomen in het café Jan Primus.

De activiteiten draaien geheel op de inzet van vrijwilligers, buitenlanders en Nederlanders, waaronder sommigen die zich al vele jaren hiervoor inzetten. De universiteit subsidieert, de deelnemers dragen een klein bedrag bij. Het hele programma is te vinden op de website waar men zich ook kan aanmelden als lid/deelnemer.

Toch vindt niet iedereen voldoende van haar/zijn gading in dat aanbod. Promovendi zijn goed vertegenwoordigd bij alle activiteiten. Maar hoe vergaat het de stafleden en met name ook hun gezinsleden? Vooral die laatsten blijken moeilijk bereikbaar te zijn met de bestaande activiteiten.

Wellicht zou het beter zijn als één-op-één vanuit de directe werkomgeving contacten kunnen worden bevorderd. Daarvoor hoeft niet noodzakelijk een universitair beleid of programma te worden ontwikkeld. Maar het zou goed zijn als de wenselijkheid hiervan doordringt ‘op de werkvloer’ en als er een beroep kon worden gedaan op de gastvrijheid van medewerkers van de universiteit.

Uit eigen ervaring weet ik hoe belangrijk de aanwezigheid van een ‘gastgezin’ kan zijn voor het welbevinden van onze buitenlandse collega’s. Op zijn minst kan hen dat helpen de weg te vinden in dat ‘vreemde pakhuis’ dat de Nederlandse samenleving kan zijn.

Misschien is een simpele verwijzing naar de bovengenoemde website al een eerste stap naar een verdergaand contact buiten de directe werksfeer. Of neem eens iemand ‘van je werk’ mee naar huis of op een uitstapje als je een keer wat wilt laten zien of laten beleven!

Advertentie