Bachelor wordt schoolser, er is geen andere optie

De alsmaar oplopende werkdruk in het universitair onderwijs kan maar op één manier een halt worden toegeroepen, zegt Peter Selten. Docenten moeten accepteren dat ze steeds meer lijken op leraren op de middelbare school.

Enkele weken geleden verspreidde het faculteitsbestuur Sociale Wetenschappen onder zijn medewerkers een rapport (pdf) over de toegenomen werkdruk. Hoewel bestuur en faculteitsraad enthousiast waren, vond ik persoonlijk deze notitie nogal teleurstellend. Een goede probleemanalyse ontbreekt en de aanbevelingen, hoewel talrijk, gaan niet veel verder dan de obligate suggesties aan leidinggevenden om het probleem serieus te nemen en aan medewerkers om voor zichzelf op te komen en elkaar te ondersteunen. Als je dan bovendien al meteen aan het begin van dat rapport leest dat een beetje werkdruk er in een kennisrijke en ambitieuze omgeving bij hoort om tot goede resultaten te komen, weet je wel hoe laat het is: Niet Zeuren! Ik wil daarom vanuit mijn persoonlijke ervaringen wat dieper op die toegenomen werkdruk ingaan en enkele concrete suggesties doen.

Ik heb een fulltime onderwijsaanstelling, ben 60 jaar oud en maak gebruik van de seniorenregeling. Netto werk ik dus 32 uur per week. Hoe ziet zo'n week eruit? In deze onderwijsperiode heb ik wekelijks 20 contacturen, verdeeld over 4 cursussen. Als ik ook de colleges van een van die cursussen waarin ik alleen werkgroepbegeleider ben zou bijwonen, kom ik op 24 uur. Per onderwijsuur heb ik dus ongeveer een half uur de tijd voor de voorbereiding.

Hoe kan dit? In de eerste plaats zijn de voor onderwijs beschikbare middelen afgenomen. In mijn opleiding is de afgelopen 15 jaar de staf-studentratio met zo'n 25 procent gedaald. Het gevolg is dat een docent, bij gelijkblijvende aanstellingsomvang, meer werkgroepen moet geven, meer papers en tentamens moet nakijken en vaak ook in meer verschillende cursussen moet participeren. Recent is daar een tweede factor bijgekomen: de 60-urennorm. Die nieuwe eis (pdf) van minimaal 60 contacturen per cursus van 7.5 ec, oftewel 12 contacturen per week per student, zorgt ervoor dat het aantal contacturen voor docenten al gauw met 30 tot 50 procent is toegenomen. Tel je die twee bij elkaar op, dan resulteert dat in meer onderwijsactiviteiten en een vollere agenda.

Ik ben natuurlijk niet de enige die hiermee te maken heeft. Collega's met een gecombineerde onderwijs-onderzoekaanstelling zien hun onderzoekstijd verdampen en bijna alle docenten met een parttime aanstelling vertellen dat zij meer uren moeten maken dan waarvoor zij betaald worden.

Wat kun je eraan doen? Meer geld voor onderwijs zal wel een illusie zijn. Evenmin wil ik de 60-urennorm afschaffen. De onderwijsresultaten zullen naar mijn stellige overtuiging verbeteren, wanneer studenten meer onderwijs en intensievere begeleiding krijgen.

Daar hangt echter wel een prijskaartje aan. Zolang de middelen beperkt zijn, zullen bestuurders, onderwijsmanagers en studenten zich moeten realiseren dat het onderwijs en de didactiek zullen moeten veranderen. Voor uitvoerig voorbereide colleges met gelikte powerpoints of prezi’s heb ik geen tijd. Ik heb ook geen tijd om al die grote en kleine opdrachten die we studenten laten maken te lezen en van feedback te voorzien. Ook het vernieuwen van cursussen moet tot een minimum beperkt blijven, want het betekent dat ik meer tijd in de voorbereiding moet steken en die heb ik niet. En dan heb ik nog het geluk dat ik met mijn jarenlange ervaring de meeste stof die ik doceer wel ken. Jonge docenten hebben dat voordeel niet en zijn dus veel meer tijd kwijt aan het zich inwerken in de inhoud en de opzet van cursussen, terwijl ze in veel gevallen even weinig of niet veel meer uren toegewezen krijgen dan ik. Waar dat toe leidt is standaardisering. En dan zal het universitair onderwijs, zeker in de bachelor, inderdaad steeds meer gaan lijken op de middelbare school, iets wat veel collega’s als het ultieme schrikbeeld ervaren.

Ik laat even in het midden of dat zo erg is. In elk geval kun je constateren dat de reeks van maatregelen die het college van bestuur in haar plannen voor het bacheloronderwijs, in VSNU-brede afspraken en in convenanten met het ministerie de afgelopen jaren heeft genomen die richting op gaan. De 60-urennorm is het voorlopige sluitstuk van maatregelen als het beperken van het aantal toetsen, het stellen van minimumcijfers waaronder geen herkansing gedaan mag worden, het eisen van aanwezigheid tijdens onderwijsbijeenkomsten, etc. En waarin verschilt het bindend studieadvies nog van een jaarklassensysteem, compleet met overgangsexamens, zeker als we het ook gaan invoeren voor het tweede jaar en vakken onderling compenseerbaar maken, zoals sommige instellingen al doen? Niet voor niets spreken studenten inmiddels van ‘de school’ als ze de universiteit bedoelen, hebben ze het over huiswerk en hoor ik mezelf en collega’s in toenemende mate als leraar betiteld worden. Onlangs hoorde ik overigens een van die collega’s ook van leerlingen spreken, toen zij studenten bedoelde.

Het discours zegt veel over de werkelijkheid, maar tegelijkertijd zie ik ook dat veel docenten en bestuurders hun kop in het zand steken en die werkelijkheid niet willen zien. Wij worden, in elk geval in ons bacheloronderwijs, een middelbare school. En we zullen ons onderwijs dus ook zo moeten inrichten. Want dat is de enige manier om een te hoge werkdruk te voorkomen. Uitgangspunt daarbij moet zijn dat een veel groter deel van de onderwijsactiviteiten in de klas plaats vindt: oefeningen met het lezen en begrijpen van literatuur, korte toepassingscasussen, een afwisseling van instructie en zelfwerkzaamheid, kleine toetsen om te zien of men het begrepen heeft en ook het klassikaal nakijken van gemaakt werk. Zowel de tijd die een docent besteedt aan de voorbereiding van onderwijsbijeenkomsten als de tijd erna, moeten beperkt worden. Geen stapels lees- en nakijkwerk mee naar huis, alleen het hoognodige.

Het grootste probleem hierbij is dat universitaire docenten hierin niet getraind zijn. Dat wordt pijnlijk duidelijk wanneer praktijkervaringen worden uitgewisseld over het uitbreiden van het aantal bijeenkomsten om maar aan de 60 uur te komen. Meer dan eens heb ik horen verzuchten dat het meer tijd kost. Hoe komt dat? Omdat het in onze genen zit om elk college en elke werkgroepsbijeenkomst zeer gedegen voor te bereiden. Meer bijeenkomsten met studenten komt zo automatisch neer op meer voorbereidingstijd van docenten. Van die reflex moeten we af en dat zal niet meevallen.

We moeten onszelf, en zeker nieuwe, jonge docenten, anders gaan opleiden. Ik heb zo het idee dat we hierbij veel kunnen leren van de lerarenopleidingen. Daar wordt aanstaande docenten geleerd hoe zij systematisch leerdoelen kunnen omzetten in een reeks van lesactiviteiten en krijgen zij praktische handvaten aangereikt om elke les tot een zinvolle leeractiviteit te maken. Bovendien moeten zij leren efficiënt met hun tijd om te gaan, want zij hebben per te geven lesuur gemiddeld maar een heel beperkte voorbereidingstijd.

Een dergelijke aanpak garandeert niet dat er geen werkdrukprobleem zullen zijn. Maar we bereiden onze docenten wel beter voor op de eisen en vaardigheden die 'het nieuwe universitaire leren' vraagt. En om nog even op mezelf terug te komen: ik probeer - noodgedwongen - de lessen die ik hierboven schetste in praktijk te brengen. Het is de enige manier om binnen de tijd die ik heb te kunnen doen wat ik moet doen en elke groep studenten de aandacht te geven die ze verdient. De werkdruk is hoog, maar ik kan er wel ontspannen mee omgaan.

Advertentie