Bij ons op Harv’d (2)

Ik had het dus over verschillen. In Amerika is veel anders. Sint is bij ons heilig, hier is Santa dik. Bij ons vinden we op 6 december iets lekkers in de schoen, hier pas rond kerst en dan in een sok. Bij ons rijdt Sint op een paard en gaat per stoomboot terug naar Spanje, hier gaat Santa met zijn door rendieren getrokken slee naar de Noordpool.

“Verschillen moeten er zijn”, zeggen we wel eens, maar niet iedereen is daar werkelijk van overtuigd. Soms lijkt het erop dat we in Nederland graag ‘veramerikaniseren’. Zo verliest onze Sint terrein aan Santa - of in ieder geval de Kerstman - en hoor je Nederlandse universiteiten steeds vaker roepen dat ze zich graag willen zien als “Harvard van de Utrechtse Heuvelrug” of “Harvard aan de Amstel”. 

Dit zal echter een moeilijk te verwezenlijken ambitie blijken te zijn, vooral omdat Harvard – net als de meeste Amerikaanse topuniversiteiten – een private instelling is. Ze staat niet direct onder het gezag van een minister en de onderzoekers bepalen vooral ook zelf wat goed voor de universiteit is. Zoals ik al aangaf in mijn vorige stuk is hier het laissez-faire principe belangrijk.

Hebben de ‘zieners’ het in Nederland over Focus & Massa - omdat we allemaal staatsinstellingen zijn - hier is het juist andersom. Groepen hebben weinig vaste staf en er wordt juist op veel onderwerpen ingezet. Dat heeft veel te maken met de manier waarop wetenschap hier gefinancierd wordt, maar laat ik u daar nu niet lastig mee vallen. Iedere groep houdt de eigen broek op en door die overzichtelijke kleinschaligheid komen financiële drama’s als bij ons in Utrecht nagenoeg niet voor.

Weinig staf wil niet zeggen dat de groepen klein zijn. Ondanks dat het Harvardlab, waar ik als postdoc bivakkeerde, maar twee hoogleraren in vaste dienst had, was het een levendige bedoening. Naast de hoogleraren bestond het lab, als ik me goed herinner, uit zes promovendi, negen postdocs en een technicus. Verder waren er geen secretaresses, maar een paar zogenaamde researchassistenten die ’s ochtends de post openmaakten en wat klusjes klaarden, en ’s middags in een van de vele labs data verzamelden.

Überhaupt zie je hier weinig ondersteunend personeel. Vooral wetenschap is hier belangrijk (zonder concessies te doen aan het onderwijs, daarover later meer) en dan met name onderzoek door de inzet van postdocs. In Utrecht zetten we vooral in op promovendi want die leveren geld op vanwege de promotiepremie van het ministerie (waarvan overigens niemand mij ooit heeft kunnen vertellen waar dat geld precies blijft). Postdocs vinden we (te) duur.

Die Hollandse krenterigheid is een groter probleem dan we vaak denken. Hier weten ze maar al te goed dat postdocs goud waard zijn: Zij hebben de proeve van wetenschappelijke bekwaamheid al doorstaan; bezitten state of the art kennis, en zijn daarmee vaak goede begeleiders van promovendi (als die er al rondlopen). Bovendien schrijven wetenschappers niet zelden hun belangrijkste papers in hun postdoc-tijd. Dat telt natuurlijk als je ranglijsten belangrijk vindt. Amerikanen houden zich daar overigens helemaal niet mee bezig. Kwaliteit uit zich hier vooral in succes op externe financieringmarkt, dat wat wij tweede geldstroom noemen.

Natuurlijk, in Nederland produceren we veel publicaties via onze promovendi, maar grote getallen staan niet gelijk aan wetenschappelijke doorbraken. Amerikaanse universiteiten zien Nederlandse doctoren graag als postdoc komen. Ze zijn goed opgeleid, ambitieus en creatief. De professoren hoeven zo minder tijd te besteden aan het begeleiden van hun kroost en hebben dus meer tijd om onderzoek te doen.

Het mes snijdt dus aan twee kanten en daarmee leveren wij Nederlanders een prachtige bijdrage aan de mondiale wetenschappelijke vooruitgang. Maar voor Nederland levert het weinig op, de Amerikanen gaan namelijk lopen met de eer en de credits! Als je wetenschappelijk vooruitgang belangrijk vindt en je wilt ook de naam van je universiteit daar aan verbinden, dan moet je dus vooral ook op postdocs inzetten.

Een ander verschil waar wij helaas niet zo veel aan kunnen veranderen is ‘postdoc life’ in een groot land. De postdocs komen hier uit alle windstreken: Europeanen, Israëliërs, Iraniërs, Japanners, Chinezen, Aussies, Kiwi’s, en natuurlijk Canadezen en Amerikanen. De afstanden naar huis zijn vaak zo groot, zelfs voor de Amerikanen, dat ze maar heel af en toe ‘naar huis’ gaan. Het wetenschappelijke en het sociale leven als postdoc speelt zich daarom vooral af binnen de wetenschappelijke familie.

Het is echt een familie, je hebt immers geen sociale structuur bij aankomst en wat is er dan fijner om je dan aan te kunnen sluiten bij een bestaande groep met gedeelde interessen. Vaak zie je dat postdocs bij elkaar in huis wonen en daarmee vrienden voor het leven worden. Dat is ontzettend belangrijk want een groot deel van je postdoc-vrienden blijven in de wetenschap. Deze netwerken zijn erg belangrijk: ‘ons kent ons’ geldt ook in de wetenschap als een belangrijke pre.

Momenteel voel ik me ook weer een beetje postdoc. Ik zie dat het leven nog grotendeels hetzelfde is als in mijn tijd in het midden van de jaren negentig. Na Thanksgiving was er vorig weekend -ondanks het feit dat de Duitse hervormer Maarten Luther zich ooit zwaar verzette tegen het feest- een Sinterklaasviering in een huis van twee Duitse postdocs. Althans zo werd het aangekondigd! Ze deden er alles aan om in ieder geval ook de Amerikanen iets van ‘onze’ cultuur te laten proeven met ... Glühwein!

Wordt vervolgd

 

 

Advertentie