Confessies van een eenzame historicus
Waarom zou je geschiedenis willen studeren? Meestal wordt die vraag pas gesteld als het al minstens vier jaar te laat is. De afgestudeerd historicus moet aan de bak, maar voor de klas staan - daar heeft hij echt geen zin in. Maar ja, wat kan hij ook al weer nog meer?, vraagt geschiedenisstudent Rutger Bregman zich af.
Het kan altijd erger. Want waarom zou je in hemelsnaam een onderzoeksmaster geschiedenis willen doen? Het uiterst naïeve antwoord aan het begin van dat traject is meestal: ‘nou, omdat ik hartstikke graag een professioneel historicus zou willen worden!’ Want wat lezen we in de studiegids? Afgestudeerden zijn ‘eligible for PhD programmes’ en ‘qualified for careers in professions requiring academic expertise’. Klinkt lekker zeg. Dat willen we wel, een academische carrière!
Na twee jaar bittere eenzaamheid zijn alle illusies ten grave gedragen. Want wat houdt het ‘toponderwijs’ voor die jonge en ambitieuze historicus eigenlijk in?
Een onderzoeksmaster in de geesteswetenschappen is bovenal een exercitie in zelfvermaak. Als ik tot dusver gemiddeld 2 à 3 contacturen per week heb gehad, dan overdrijf ik schromelijk. Anderhalf jaar geleden begonnen we met één van de twee verplichte vakken (7,5 van de 120 ECTS dus): Fundamentals of Humanities, zoals het zo mooi heet. Allerlei studenten werden bij elkaar gegooid en samen gingen we keuvelen over de onmisbare lessen van Foucault in onze aanstaande kennisproductie. We lazen een pagina of vijfhonderd per week, maar praatten zo langs elkaar heen dat we naar huis gingen met nog meer hoofdpijn dan we al hadden. Ik kan me nog goed de wanhopige blik van een jonge musicologe herinneren: wat moest zij in hemelsnaam met de poststructuralistische radicaalfeministische deconstructiemethodes van prof. dr. Lekker Belangrijk?
De borrel aan het einde van de cursus was wel goed trouwens.
Het tweede blok kregen we het enige geschiedenisvak in de hele tweejarige master: State of the Art in History. Dat klinkt tof en dat was het ook. Vol goede moed gingen we verder. Maar tot onze grote verbazing was dit het al. Het programma was op. Waar vul ik tegenwoordig mijn tijd mee dan? Nou – dat is hem nu juist: dat mag ik lekker zelf uitzoeken! De rest van de master bestaat uit het mailen van docenten of ze eens naar je nieuwe paper willen kijken. Verder moeten we maar gewoon zelfstandig wat stukjes schrijven. ‘Tutorials’ noemen ze dat. In het ergste geval zijn er twee bijeenkomsten: een korte kennismaking en een gesprekje over je eindcijfer. Toponderwijs.
Nu de master ten einde loopt worden wij studenten een beetje zenuwachtig. Vorig jaar waren er drie PhD-plekken en zeventig sollicitaties. Of er dit jaar plekken vrijkomen is nog niet zeker. We zijn met z’n vijftienen. Soms hebben we enge dromen waarin we voor de klas zijn geëindigd. Als we nou eens een publicatie zouden hebben, dan zouden we vast kans maken op het inmiddels vijfjarige promotietraject. Ik bedoel zo’n ellenlang artikel in een lekker obscuur en ‘vooraanstaand’ tijdschrift (in de geschiedwetenschap gaat dat prima samen). Minstens vijf mensen in de hele wereld hangen aan je lippen. Mochten we de gelukkigen zijn dan wachten ons nog vijf eenzame jaren waarin we onderzoek doen naar de zielenroerselen van Groningse hooi-inspecteurs die leefden in de herfst van 1456. Of zoiets.
Ach nee. Voor mij niets van dit alles. Ik weet al wat ik wil worden later. Astronaut! Tegen de eenzaamheid kan ik wel - word er nota bene voor opgeleid.
Eerder deze maand schreef Rutger Bregman voor dagblad Trouw een opinie-artikel met als titel: 'Wetenschap wordt een vrijwel ondoordringbare sekte'