De impact van impact

Natuurlijk, meten is weten, vindt ook hoogleraar Marian Joels in deze opiniebijdrage. Maar de nadruk op impactmetingen van wetenschappelijk onderzoek breekt veelbelovende academische carrières in de knop.

Al jaren is het goed gebruik om de impact van wetenschappelijk werk te meten via allerlei parameters. In sommige wetenschapsgebieden, zoals de technische vakken of de humaniora, valt dat nog niet mee, want hoe bepaal je de impact van een patent of van een boek in het Nederlands?

Allerlei geleerde gezelschappen, waaronder de KNAW, hebben zich gebogen over die vraag en het goede nieuws is dat ook voor deze wetenschapsgebieden een systematiek te ontwikkelen valt waarmee output en impact langs de lat gelegd kunnen worden. Het slechte nieuws is dat ze daarmee kunnen aanschuiven bij het gezelschap van bèta-wetenschappers en biomedische onderzoekers die al jaren gebukt gaan onder de terreur van dit soort getallen.

Rekenmodellen
Het Leidse Centrum voor Wetenschaps- en Technologiestudies is gespecialiseerd in de rekenmodellen om impact van wetenschappelijk werk te bepalen en daar verdienen ze leuk hun boterham mee. Ik doe daar niet geringschattend over, want het is helemaal niet eenvoudig en in hun soort zijn het meesters. Maar alles is relatief.

Zo woedde onlangs een discussie in de media of bij deze berekeningen moet worden uitgegaan van de som der delen of het delen van de som. Dit pleit is beslecht in het voordeel van het eerste, dat schijnt een beter getal op te leveren dan de andere benadering, alhoewel het simpel is in te zien hoe je door handig opereren hoog kunt scoren in de nieuwe maat.

H-factor 
Tot zover weinig nieuws, weer zo’n bericht van een gefrustreerde wetenschapper, zult u misschien denken. Wees gerust, over mijn eigen getallen heb ik niet zoveel te klagen, dus met de frustratie valt het wel mee. Maar de licht cynische toon van bovenstaand betoog vindt zijn grond in iets heel anders, namelijk de invloed die impactmetingen hebben op de onderzoekers zelf.

Let wel, het is helemaal niet verkeerd om soms eens vast te stellen hoeveel invloed iemands wetenschappelijke werk nu echt heeft. Ik ken collega’s die zich als een autoriteit door het leven bewegen, maar als je snel even op ISI kijkt verkruimeld hun werk tot een magere h-factor.

Niet dat die factor zaligmakend is, want er zijn Nobelprijswinnaars die een h-factor onder de 20 hebben, terwijl je bij anderen met een h-factor van 35 soms afvraagt: wat is nu eigenlijk de unieke bijdrage aan de wetenschap geweest? Maar goed, binnen een bepaald vakgebied is een zekere vergelijking mogelijk en soms verhelderend.

Teleurstellingen
Vooral in gemeenschappen waar de maatschappelijke positie meer met invloed en macht te maken heeft dan met wetenschappelijke verdienste kan een objectieve maat heel nuttig zijn voor jong aanstormend talent. Maar juist voor deze groep schuilt ook een groot gevaar in impactgetallen. In toenemende mate is hun carrière afhankelijk van impactcijfers, bijvoorbeeld bij het verkrijgen van subsidies. Zowel de jonge onderzoekers als hun baas gaan dus voor de tijdschriften met grote zichtbaarheid en moeten nadenken hoe hun werk zoveel mogelijk geciteerd gaat worden. Dat is een route die met veel frustraties en teleurstellingen gepaard gaat.

En dat is mijn punt: Gaande die route verliezen veel jonge onderzoekers de lol in het wetenschappelijke werk. De prachtige resultaten van hun experimenten verliezen helemaal hun glans nadat ze keer op keer naar de prullenbak zijn verwezen door de gerenommeerde tijdschriften. Dat is slechts één van de vele bijverschijnselen van de getallengekte die heerst, maar wel een uiterst belangrijke: alleen degenen die hiermee om kunnen gaan overleven en daardoor gaat ongemerkt nogal wat talent verloren. Zo betaalt de wetenschap een dure prijs voor de impact van impact.

  

Advertentie