De medaille omdraaien
Het artikel 'Ik pleit voor een open sfeer in colleges' verwoordde allesbehalve nieuwe ideeën, maar beaamde simpelweg wat veel Nederlanders maar al te graag hard roepen: dat ze niks meer mogen zeggen tegenwoordig. Graag zou ik hier even op in gaan, vanuit het perspectief van de andere kant van de medaille.
Wie de uitspraak “we mogen ook niks meer zeggen” in de mond neemt, vergeet vaak dat juist de meningen die zogenaamd niet meer uitgesproken mogen worden, veelal te zien zijn in de media die we dagelijks consumeren. Thierry Baudet ontkent klimaatverandering, is bekend om onder andere zijn racistische en seksistische uitspraken, heeft iemand in de partij zitten die antisemitische opmerkingen op Twitter plaatst en wordt vrolijk overal de Provinciale Staten in gestemd. Johan Derksen maakt racistische, seksistische, homofobe en transfobe opmerkingen en krijgt nog net geen extra zendtijd op de buis. Ga zo maar door, juist deze meningen krijgen een enorm platform.
Sabine vertelt in haar artikel dat ze niet alles durfde te zeggen in haar vak Gender Studies, omdat ze bang was om als racistisch of seksistisch bestempeld te worden. Ze noemt dit betutteling vanuit de universiteit en zegt dat ze een meer open sfeer zoekt waar ruimte is voor alle meningen. Nu vraag ik mij af sinds wanneer het acceptabel moet zijn om openlijk racistische of seksistische opmerkingen te maken en vooral waarom niemand daar kritiek op zou mogen geven. Als je echt een open sfeer in de lessen wilt, moet je ervoor open staan om je eigen denkbeelden ter discussie te stellen en moet je accepteren dat anderen terecht aanstoot kunnen nemen aan jouw denkbeelden. Zolang je daar niet voor open staat, is er geen enkele discussie mogelijk. Bovendien is kritiek leveren op discriminerende opmerkingen geen beperking van de vrijheid van meningsuiting, het is simpelweg een van de consequenties die aan uitspraken verbonden kunnen zijn binnen én buiten de les. Het zou pas betutteling zijn als de universiteit het toeliet om zonder consequenties allerlei aanstootgevende uitspraken te doen.
Verder zou intersectionaliteit de boosdoener zijn in elke discussie, waarin de persoon met de meeste gemarginaliseerde identiteiten de ander kan neerslaan met “maar jij bent maar een witte man.” Als een student die de minor Gender Studies heeft gevolgd, kan ik vertellen dat ik in een volledig jaar geen enkele keer heb meegemaakt dat discussies op die manier werden afgedaan. Wel werd gewezen op elkaars privileges (bijvoorbeeld wit zijn, man zijn, hetero zijn, etc.) als begin van een waardevolle discussie. Vaak wijst men elkaar binnen Gender Studies op de privileges die ze hebben, omdat deze privileges vaak tot bepaalde aannames leiden. Aannames die vaak bijdragen aan de bestaande ongelijkheden in de samenleving – bijvoorbeeld op gebied van gender, etniciteit en/of geaardheid. Door te wijzen op privileges wordt het mogelijk om dat soort aannames uit te dagen. Het is de rol van de universiteit en de wetenschap om aannames ter discussie te stellen en dat is precies wat er binnen Gender Studies gebeurt.
Ten slotte springt Sabine in de slachtofferrol van iemand die het zwijgen wordt opgelegd, maar bedenk eens wat het effect is van discriminerende opmerkingen op mensen van kleur, LHBTI-ers en andere minderheden. Leden van gemarginaliseerde groepen slikken elke dag ontzettend veel narigheid van anderen, maar af en toe proberen zij hun situatie te verbeteren door kritiek te leveren op dit soort opmerkingen. Dan hangen ze niet het slachtoffer uit, maar zijn ze actief bezig om een poging te wagen hun omgeving veiliger en meer accepterend te maken. Dat is de andere kant van de medaille, de kant van de minderheden die dag in dag uit minder kansen krijgen, uitgescholden worden en geweld ervaren, omdat discriminerende denkbeelden mainstream zijn. Ik kan alleen maar blij zijn dat er vakken op de universiteit bestaan die deze denkbeelden daadwerkelijk ter discussie stellen.