De onvindbare Erasmus-student
Utrecht wordt steeds kleiner, steeds overzichtelijker. Drie jaar geleden struinde ik tijdens de UIT de stad nog af op zoek naar het Nijntjepleintje, nu weet ik alles en iedereen op eigen kracht te vinden, of bijna iedereen.
Neem de studenten. Ze lijken allemaal hun vaste honk te hebben. Om even gebruik te maken van het hokjesprincipe (ik denk graag geordend en in bekrompen extremen): op Janskerkhof vind je ballen van alle merken, gewapend met sieradenmeisje in Uggs, die samen hun stemmen schor brullen op de tocht van de Filemon naar Herenplein (“HP” voor vriendjes). De alternatieve studentensoort bevindt zich onder andere in het Biton-clubhuis (te herkennen aan de wietdampwalmende kelderraampjes) en schuift de Hollandse hits van De Kneus aan de kant om in de spelonken van de Acu experimentelere muziek te beluisteren. Het relaxte slippertype tot slot – zo nonchalant, maar o zo hip – huist in Het Hart, Ledig Erf of De Flater, waar het zich met wijze praatjes graag cultureel verantwoordt tegenover “one of the guys”-meisjes die het witbier in dezelfde versnelling als hun mannelijke tafelgenoten achterover tikken. Alle tussenvormen – onder jaren ’90-Tina-lezeressen ook wel bekend als “de normalo’s” – beslaan grotere gebieden, met verhoogde concentraties op de Neude, aan de Oudegracht en rond het Janskerkhof.
Ja, ik denk ze allemaal te kunnen vinden in de stad, op één groep na. De internationale studenten. Dát zijn vreemde wezens! Aan de vraag wat ze hier uitvreten, waag ik me niet eens. Wat mij bezighoudt, is dat ze niet te traceren zijn. Op de Drift zie je ze samenscharen voor de International Office, in het CIM hoor je ze anderstalig smiespelen over de printer, maar verder? Het is een groot mysterie: die internationale gelukzoekers lijken steeds weer in rook op te lossen.
Vorig jaar rond deze tijd stortte ik me hun belevingswereld. Ik besloot de overzichtelijke kleinschaligheid van de Domstad in te ruilen voor de complete chaos van de Großstadt en vertrok naar Berlijn. Daar aangekomen was ík plotseling de internationale student, die het academische geratel in de colleges met handen-en-voetentaalvaardigheden (“eh, Entschuldigung, können Sie das wiederholen? Bitte?”) probeerde te volgen. Op dit universele taalprobleem na (en de onvermijdelijke bureaucratische rompslomp van een buitenlandse studieperiode), bleek ik in een compleet andere situatie te zitten dan de Utrechtse International Office-bezoeker: hier waren de Erasmusbeursuitbuiters all over the place! Het bleek een sport om de InternationalStudentsParty-flyeraars te ontlopen of in de mensa aan te schuiven aan een tafeltje waar minder dan een kwartet Zuid-Amerikaanse dreadlockdragers zijn biologische Kartoffelpüree verorberde.
Berlijn is sinds de val van De Muur ongetwijfeld de meest gastvrije stad van Europa. Kom je er studeren, dan krijg je zowaar €110 Begrüßungsgeld. Overheidscadeautje. Het is dan ook geen wonder dat massa’s universitaire pelgrims naar het Berliner bedevaartsoord trekken. En met Duits bier van twee euro per halve liter moet je als student wel de straat op om dat geld over de balk te smijten. Hoe anders is het in Utrecht. Zie je burgemeester Wolfsen ieder jaar bankbiljetten uitdelen aan de ruim duizend (!) nieuwe internationale UU-academici? Opeens weet ik waar die mysterieuze Erasmus-studenten zich moeten bevinden: die arme leermachientjes zitten in de schaduw van de Dom kniezend op een houtje te bijten.