Doceren kun je wel degelijk leren
Doceren is meer dan een kunst die de docent in zich heeft. Professionalisering en wetenschappelijk onderzoek zijn ook belangrijk. Dat zegt onderwijskundige Jeroen Janssen als reactie op de uitspraken van UCU-dean James Kennedy op DUB.
Vorige week was de jaarlijkse onderwijsparade. Hét moment waarop docenten van de Universiteit Utrecht bij elkaar komen om te leren over onderwijsontwikkelingen en -ideeën en ervaringen uit te wisselen. De onderwijsparade werd geopend met een lezing van UCU-dean James Kennedy. Ik kon er helaas niet bij zijn die dag, dus ik moet het doen met de weergave die DUB maakte van zijn ideeën. Ik onderschrijf van harte de oproep van Kennedy om minder te meten en méér te vertrouwen. Bij één van zijn ideeën wil ik echter enkele kanttekeningen plaatsen.
“Doceren is geen harde wetenschap, het is een kunst”, volgens Kennedy. Ik zal de laatste zijn die beweert dat doceren een ‘harde’ wetenschap is. Mijn promotor en oud-UU hoogleraar Paul Kirschner beweert daarom dat instructional design, het scheppen van een leeromgeving waarin studenten kunnen leren, een probabilistische activiteit is. Je kunt nóg zo veel moeite doen om de voorwaarden voor het leren zo gunstig mogelijk te maken (een duidelijk hoorcollege geven, zorgen voor actieve verwerking van het hoorcollege in een werkgroep, een inspirerende en motiverende docent een groep laten begeleiden): een garantie dat alle studenten zullen leren wat jij wilde dat ze leren, is er helaas niet.
Doceren kan inderdaad tot op zekere hoogte vergeleken worden met kunst, in de zin dat het soms als een creatieve uiting opgevat kan worden. Ik ken veel goede docenten die hun creativiteit erg goed kwijt kunnen in het bedenken van nieuwe onderwijsvormen, voorbeelden om studenten een moeilijk begrip uit te leggen of innovatieve opdrachten om studenten het geleerde te laten toepassen. Dat kun je tot op zekere hoogte kunst noemen. En er komt zeker creativiteit aan te pas.
Waar ik echter moeite mee heb, is dat een uitspraak als “doceren is een kunst” suggereert dat doceren en wetenschap niets met elkaar te maken hebben. Kennedy beweert: “Als het goed is, weet de docent zelf het beste op welke wijze hij studenten op weg kan helpen en wat ‘de kunst’ van het onderwijzen in zijn of haar vakgebied behelst”.
Inderdaad weet een docent dat hopelijk inderdaad zelf, maar waar moet die kennis dan vandaan komen? Voor een deel uiteraard uit de eigen ervaring van de docent: niets is zo leerzaam als iets nieuws uitproberen in je werkgroep en er dan achter komen dat die groepsopdracht die je bedacht had niet goed uit de verf kwam doordat de helft van de groep meeliftte met de andere helft. Maar het is ook een langzaam en pijnlijk proces. Trial-and-error is leerzaam, maar ook vaak niet erg efficiënt.
Wetenschap heeft dus wel degelijk een relatie met doceren. Er is namelijk een forse kennisbasis aan wetenschappelijk onderwijsonderzoek die docenten kunnen gebruiken bij het doceren. Onderwijswetenschappers en onderwijspsychologen hebben theorieën ontwikkeld en empirisch getoetst die benut kunnen worden bij het ontwikkelen en geven van onderwijs. Zo weten we uit onderwijsonderzoek dat bijvoorbeeld het geregeld formatief toetsen, zelfs in de vorm van meerkeuzetoetsen, het leerproces van studenten enorm kan stimuleren. Het is gemakkelijk voor te stellen hoe dergelijke wetenschappelijke kennis door docenten benut kan worden, door studenten geregeld te confronteren met toetsen over het cursusmateriaal. Dit komt gelukkig expliciet terug in Richtlijn Onderwijs van onze universiteit.
Een tweede kanttekening die ik wil plaatsen bij Kennedy’s uitspraak is dat deze – mogelijk onbedoeld – suggereert dat doceren iets is wat je niet zou kunnen leren. Door doceren als een kunst te bestempelen, wek je ook de suggestie dat het een ‘gave’ is. Sommige mensen hebben dan het natuurlijke vermogen om goed te kunnen doceren; anderen niet. Ik denk dat dat pertinent onjuist is. Goede docenten ontwikkelen zich en veel oefening gekoppeld aan instructie en reflectie baart ook in het doceren kunst: deliberate practice wordt dat genoemd. Talent speelt uiteraard een rol, maar er is meer nodig dan dat om een goed docent te zijn. Goede docenten nemen ook kennis van de kennisbasis die geboden wordt door onderwijsonderzoek.
Gelukkig lijkt de Universiteit Utrecht dat ook te beseffen door de aandacht die zij besteedt aan het professionaliseren van docenten, middels BKO, SKO, het faciliteren van het de TAAU en leergangen voor docenten georganiseerd door het Center for Excellence in University Teaching.
Dus ja, laten we minder meten en méér vertrouwen, maar laten we ons ook realiseren dat doceren géén gave of een kunst is, maar iets wat onze blijvende aandacht en belangstelling verdient. Continue aandacht voor de professionaliteit van docenten, de ontwikkeling van docenten aanmoedigen en kennisdeling tussen docenten stimuleren, zoals gebeurt tijdens de Onderwijsparade, lijken me een mooie manier om het vertrouwen te vergroten.