Geef meer ruimte aan proefdiervrije innovatie
Naar aanleiding van de coronacrisis is de discussie over dierproeven weer opgelaaid. Moeten we ermee stoppen of hebben we ze juist hard nodig voor goed wetenschappelijk onderzoek? Het is jammer dat daarbij in de media de huidige noodzaak van bepaalde dierproeven voor hoogwaardig onderzoek soms scherp tegenover de transitie naar proefdiervrije innovatie wordt geplaatst. Geavanceerde technieken, zoals organen-op-een-chip en computermodellen, tonen juist aan dat het borgen van hoogwaardig onderzoek hand in hand kan gaan met deze transitie. Sterker nog: de transitie zelf levert innovatie op, en daar zijn mens en dier bij gebaat.
De wetenschap heeft steeds meer kennis over wat dieren ervaren. Hun intrinsieke waarde is bij wet erkend. Op basis daarvan is gedurende de afgelopen eeuw een maatschappelijke beweging ontstaan die zich verzet tegen het gebruik van proefdieren. De wetenschap heeft die uitdaging opgepakt. Volgens het principe van de drie V’s – Vervanging, Vermindering en Verfijning – werken vele wetenschappers al decennialang aan het vervangen van dierproeven, het verminderen van de aantallen dieren die in dierproeven worden gebruikt, en het verfijnen van dierproeven door bijvoorbeeld pijnstilling en kooiverrijking. Dat heeft al veel opgeleverd, zowel voor het dierenwelzijn als voor de kwaliteit van het onderzoek. Nederland is daarin een koploper. Dat bleek toen bij de invoering van Europese regelgeving in de jaren 2010 Nederland al vrijwel aan de verhoogde standaard voldeed.
Echter, we zijn er nog niet. Nog steeds gaat het om grote aantallen dieren, waarvan een deel ‘ernstig ongerief’ ondergaat. Daar komt bij dat niet alle dierproeven zo vertaalbaar zijn naar de mens als gehoopt. Ook zijn er andere belangrijke aandachtspunten, zoals het feit dat lang niet al het dierexperimenteel onderzoek gepubliceerd en dus benut wordt.
Willen we dit verbeteren, dan zijn twee zaken essentieel: het maken van een kritische afweging bij het verlenen van elke vergunning voor het doen van dierproeven en het stimuleren van dierproefvrije innovaties die even goed of beter zijn dan de bestaande dierproeven: betrouwbaar, reproduceerbaar en vertaalbaar naar de mens (of, in de diergeneeskunde, de dierlijke patiënt).
Het eerste, de kritische afweging, is in Nederland goed geborgd. Er zijn diverse instanties en commissies die samen zorgdragen voor kwaliteitstoetsing, ethische toetsing en toezicht op de uitvoering. Daarnaast is het tweede punt van essentieel belang: de transitie naar proefdiervrije innovatie zodanig aanjagen dat die innovaties ook daadwerkelijk ontwikkeld worden en ingebed in onderzoek en wet- en regelgeving. Nederland heeft een toppositie in de ontwikkeling van geavanceerde onderzoeksmethoden.
Koploper zijn in de transitie naar proefdiervrije innovaties is een kans die wij niet mogen laten liggen. Dit kan alleen in samenwerking. De Universiteit Utrecht, het UMC Utrecht en de Hogeschool Utrecht hebben hiertoe een interdisciplinaire werkgroep aangesteld die samenwerkt met vergelijkbare werkgroepen van andere instituten en met het landelijke programma Transitie Proefdiervrije Innovatie. Maar vooral zoeken wij samenwerking met wetenschappers uit diverse onderzoeksgebieden om samen de transitie zo goed mogelijk vorm te geven, mét een visie op de toekomst, en zonder het verliezen van de kwaliteit en snelheid van bestaand wetenschappelijk onderzoek. We erkennen daarbij dat de transitie tijd zal kosten en investeringen vraagt, en dat de snelheid zal verschillen per onderzoeksveld.
We mogen blij en trots zijn dat Nederland zich wereldwijd profileert als voorloper in proefdiervrije innovatie. Dit is wetenschappelijk en moreel een prima positie, en sluit niet uit dat dierproeven op dit moment nog noodzakelijk zijn.