Geef studenten prikkelende videocolleges
Bied studenten aansprekende videocolleges aan. Niet als vervanging van fysieke hoorcolleges, maar als voorbereiding op werkcolleges, schrijft student Louis Roghair.
Bij de opleiding Onderwijskunde merkt de docent geen verschil, bij de opleiding Geschiedenis zorgt het voor lege collegezalen. De resultaten van verschillende tests met het online aanbieden van opnames van colleges zijn wisselend. Is het noodzakelijk om het aanbod van videocolleges aan de UU bij meer cursussen aan te bieden of is het voorzichtige, licht sceptische beleid dat de universiteit op dit moment voert veel verstandiger?
De ontwikkelingen op het gebied van videocolleges zijn volgens veel vooruitgangsgoeroes niet te negeren. Het is inderdaad iets wat sterk in de gaten gehouden moet worden omdat het veel positieve gevolgen kan hebben. Het is alleen wel belangrijk om naast de vele voordelen die zeker niet ontkend mogen worden, ook de negatieve kanten van deze vooruitgang te benoemen.
Ten eerste gaat het nu al geringe contact tussen studenten en docenten, waar Sven Hermans eerder over schreef, geheel verloren. De ruimte om te discussiëren, die bij hoorcolleges toch al vaak de kop in wordt gedrukt door het massale karakter hiervan, verdwijnt bij videocolleges helemaal.
Als videocolleges geen vervanging mogen zijn van fysieke colleges maar als aanvullend moeten worden beschouwd, is het belangrijk te weten hoe studenten reageren op het online aanbod hiervan. Laten ze de normale colleges links liggen omdat deze wel online verschijnen of blijft de opkomst gelijk en worden de online aangeboden colleges meer gebruikt als naslagwerk om de besproken stof nog even na te kijken?
Het begrip ‘opkomst’ lijkt maatgevend in het hele verhaal. Deze mag niet verslechteren na invoering van videocolleges. Dit brengt een dilemma met zich mee. Enerzijds kan een beroep gedaan worden op de eigen verantwoordelijkheid van de student om aanwezig te zijn. Dit vinden wij in Nederland natuurlijk erg academisch, maar het is de vraag of het de resultaten van studenten ten goede komt.
Een niet-academische methode is het invoeren van voorwaarden die recht geven op online toegang tot de colleges. Een al dan niet gedeeltelijke aanwezigheidsplicht is dan een mogelijkheid. ‘Aanwezigheidsplicht’ op een universiteit wordt door studenten echter vaak beschouwd als vloeken in de kerk, hoewel het steeds vaker gemeengoed wordt, met name bij werkcolleges. Een eenduidige oplossing voor de effecten op de opkomst bij fysieke hoorcolleges is dus niet te geven.
Tot zover de vraag over fysieke aanwezigheid. Een veelgehoorde klacht van docenten is namelijk de afleiding door Facebook en andere sociale media. Heeft het wel zin om hoorcollege te geven als studenten geestelijk afwezig zijn? Casper Hulshof, docent onderwijskunde, stelt dat het niet opletten tijdens colleges van alle tijden is en dat de reden dat een college wordt gevolgd afhankelijk is van de manier waarop college gegeven wordt. Het niet opletten van studenten mag daarom geen reden zijn om colleges alleen nog maar online aan te bieden.
Op universiteiten als Harvard en Yale wordt het beleid gevoerd om hoorcolleges juist wel te vervangen door videocolleges. De achterliggende filosofie hiervan is echter niet dat hoorcolleges geen zin hebben, maar dat videocolleges puur ter voorbereiding van werkgroepen dienen. Door hoorcolleges online aan te bieden, is er meer financiële ruimte om werkgroepen aan te bieden. De wenselijkheid hiervan zal door niemand worden ontkend omdat het onderling discussiëren een zeer efficiënte vorm van het opdoen van kennis is.
Natuurlijk dekken de besparingen door het online aanbieden van hoorcolleges de kosten van de extra werkgroepen niet. Dit probleem is echter op te lossen door te investeren in studentassistenten. Gekwalificeerde studentassistenten nemen het werk van docenten gedeeltelijk over, zoals Isis Hommema eerder schreef, en drukken zo de kosten zonder dat er aan kwaliteit wordt ingeboet. Door een gedeeltelijke aanstelling van assistenten blijft tevens het contact tussen de studenten en de daadwerkelijke docent bewaard.
Wat Hulshof verder vergeet is het feit dat het online aanbieden van hoorcolleges het onderwijs extra zichtbaar maakt en daarmee ook de kwaliteit, of het ontbreken daarvan, blootlegt zoals Karl Dittrich (voorzitter van universiteitenvereniging VSNU) en Anka Mulder (lid college van bestuur van de TU Delft) in een opinieartikel in nrc.next stelden. Het kan voor docenten daarom een stimulans zijn om zich op didactisch gebied te verbeteren als een college voor de eeuwigheid en eventueel ook voor onderwijsinspecteurs wordt opgenomen. De noodzaak om ieder college op te nemen is echter niet aanwezig, op de TU Delft wordt hiermee al gewerkt. Veel cursussen worden daar jaar in jaar uit gegeven en zullen qua inhoud nauwelijks veranderen. Hetzelfde geldt voor de Universiteit Utrecht.
De aanvullende functie van videocolleges is hiermee duidelijk. Studenten kunnen de video’s gebruiken als naslagwerk of voorbereiding en voor docenten is het een stok achter de deur. Het afwachtende beleid van de Universiteit Utrecht is begrijpelijk te noemen, afstappen van het traditionele model met hoorcolleges is namelijk niet zomaar een verandering. Het is in feite de manier van denken die moet worden veranderd.
Studenten moeten niet worden beloond met videocolleges als ze braaf aanwezig zijn geweest bij een fysiek hoorcollege, maar studenten moeten gemotiveerd worden om zich voor te bereiden op de werkgroepen met aansprekende videocolleges. Er mag best een beroep gedaan worden op de verantwoordelijkheid van de student. De universiteit is geen middelbare school.
Dit artikel verscheen eerder op de website van VUUR, een van de studentfracties in de universiteitsraad.