Handicap als de grote afwezige

Universiteiten vinden het toegankelijk maken van het onderwijs en van de onderwijspanden voor gehandicapten vaak maar lastig, ziet Paul van Trigt. Tijd voor een ander perspectief, vindt de historicus die onderzoek doet naar de geschiedenis van handicaps.

“Disability is everywhere in history, once you begin looking for it, but conspicuously absent in the histories we write”

Wat historicus Douglas Baynton in dit citaat over geschiedschrijving zegt, kan eenvoudig toegepast worden op andere delen van de academie en de samenleving. Als we het over diversiteit (op de universiteit) hebben, is handicap dan ook vaak de grote afwezige. Niet alleen omdat veel beperkingen niet zichtbaar zijn, maar ook omdat handicap niet vanzelfsprekend in het rijtje van begrippen zoals etniciteit en gender staat – zeker in Nederland niet.

Waar etniciteit en gender vanzelfsprekende gronden voor zowel positieve als negatieve discriminatie zijn, daar spreekt dat bij lichamelijke en geestelijke beperkingen veel minder voor zich. Handicap is dan ook niet opgenomen in de Algemene Wet Gelijke Behandeling (1994). In 2003 is wel een aparte wet aangenomen die bescherming biedt tegen discriminatie op basis van handicap of chronische ziekte in openbaar vervoer, arbeid en hoger onderwijs.

Afgaande op deze wet zou de universiteit dus inclusief moeten zijn. Dat blijkt in de praktijk ingewikkelder te liggen. De door de minister van Onderwijs ingestelde commissie Maatstaf stelde in 2010 vast dat aan de toegankelijkheid van het hoger onderwijs nog het nodige te verbeteren viel. Zo kon de toegankelijkheid van gebouwen en de beschikbaarheid van studiemateriaal beter. Als we kijken naar de beoordeling die de Universiteit Utrecht krijgt van studenten met een beperking, dan ligt die – afgaande op de laatste gebruikerstoets (2015) van het expertisecentrum Handicap + Studie - iets onder het landelijk gemiddelde. Daar ligt dus een mooie uitdaging voor het Utrechts diversiteitsbeleid.

Hopelijk vergis ik mij, maar ik heb de indruk dat de inclusie van mensen met een beperking vaak eerder als lastig dan als uitdagend wordt beschouwd. Want ja, monumentale panden zijn toch ‘gewoon’ niet toegankelijk voor rolstoelgebruikers? En: wat heeft een student met dyslexie eigenlijk te zoeken bij geesteswetenschappen?

Ik wil allerminst over ingewikkeldheden heen stappen, maar zou een kanteling van perspectief mogelijk zijn? Voor mij was mijn eerste conferentie op het terrein van disability history een kantelpunt. Ongetwijfeld was ik toen niet helemaal vrij van wat gehandicapte activisten inspiration porn (het verschijnsel waarbij ‘able persons’ mensen met een beperking bijzonder inspirerend vinden) noemen, maar ik zag tijdens die conferentie voor het eerst dat het mogelijk was om onderzoek te doen en te presenteren met ingrijpende beperkingen. Bovendien merkte ik bijvoorbeeld dat mijn presentaties er allerminst slechter van werden als ik ervan uitging dat er mensen met een visuele beperking onder mijn gehoor zaten.

Het zou mooi zijn als de universiteit niet alleen vanuit wettelijke verplichting, maar ook vanuit de positieve ervaring van diversiteit nog pro-actiever aan inclusiviteit gaat werken. Dat kan op allerlei manieren. In de eerste plaats ligt er een uitdaging voor ondersteunende diensten om gebouwen, websites en andere voorzieningen nog beter toegankelijk te maken. Ten tweede zouden docenten samen met studenten met een beperking cursussen en toetsen onder de loep kunnen nemen met als doel inclusiviteit: hoe kan het programma aangepast worden aan bijvoorbeeld studenten met dyslexie, ADHD of een chronische ziekte zodat zij niet steeds tegen hun ‘speciale status’ aanlopen? Sterker nog: zou de diversiteit van de studentenpopulatie met verschillende manieren van studeren niet de norm kunnen worden?

Tegelijkertijd is het, zoals Berteke Waaldijk al betoogde in haar DUB-blog, heel belangrijk dat verschil regelmatig benoemd en besproken wordt. Niet alleen in de individuele begeleiding van studenten is dat belangrijk, maar ook in de collegezaal. Het arbeidsmarktperspectief van studenten met een beperking is aanzienlijk minder gunstig dan dat van studenten zonder: om dat te kantelen is het ook nodig dat de ‘meerderheid’ zich bewust wordt van in- en uitsluitingsprocessen en oefent in het gesprek daarover.

Tot slot zouden wetenschappers die zich vanuit verschillende disciplines met handicap en ziekte bezig houden vaker met elkaar en met mensen met een beperking moeten praten. Trudy Dehue heeft in haar laatste boek Betere mensen een verontrustende analyse geschreven, die zich met name op de casus ADHD richt, maar die eenvoudig op andere diagnoses valt toe te passen. Zij wijst niet alleen op de vaak bedenkelijke verstrengeling tussen wetenschap en farmaceutische industrie, maar ook op wetenschappers die zich onvoldoende rekenschap geven van de manier waarop zij met hun onderzoek vorm geven aan de werkelijkheid. Draagt wetenschappelijk onderzoek niet bij aan een standaardnorm voor het gedrag en de gezondheid van mensen, die weinig ruimte biedt aan diversiteit?

Als de UU diversiteit hoog in het vaandel heeft, dan zal zij het debat daarover actief moeten stimuleren en mensen met een beperking daarin een belangrijke stem moeten geven. In mijn geval betekent dat dat ik het citaat van Baynton niet zomaar als een aanmoediging voor mijn vak kan opvatten. Diversiteit vraagt van mij dat ik mezelf bevraag en laat bevragen op het schrijven van de geschiedenis van handicap. Als we handicap overal in het verleden zouden zien, dan dreigt het gevaar dat we handicap zo sterk gaan benadrukken dat we zouden vergeten dat handicap er heel vaak ook niet toe doet.

Diversiteitsblog
Te wit, te Nederlands, te westers, te mannelijk, te elitair, kortom: te ‘ons soort mensen’. Hoe kan de universiteit dat veranderen? Klik hier voor meer verhalen over internationalisering, emancipatie, inclusie en politieke correctheid.

Advertentie