Laat de Lokale Wetenschapsagenda maar komen
Een Lokale Wetenschapsagenda zou de band tussen maatschappij en wetenschap goed kunnen versterken. Die conclusie trekt een groep tweedejaars studenten die zich onder leiding van Oscar Gelderblom en Wijnand Mijnhardt hebben beziggehouden met de geschiedenis van de kennissamenleving.
De Nationale Wetenschapsagenda staat op dit moment volledig in de aandacht. Iedereen, van de universiteitsprofessor tot de slager op de hoek, kan tot 1 mei vragen stellen die richting moeten geven aan het wetenschappelijk onderzoek van de komende tien jaar. Het is een mooi initiatief in een poging de band tussen wetenschap en maatschappij te versterken. Er mist echter een veel belangrijker onderdeel: een Lokale Wetenschapsagenda, die de interactie tussen wetenschap en maatschappij nog beter kan stroomlijnen. De Universiteit Utrecht heeft een schotkans voor open doel.
Wij, twaalf studenten met verschillende studierichtingen, hebben de afgelopen weken de interactie tussen wetenschap en maatschappij intensief onder de loep genomen. Ook hebben we daarbij de Wetenschapsvisie 2025 geanalyseerd. Daarin wordt onder andere de Nationale Wetenschapsagenda voorgesteld. Wie een kijkje neemt op de website van de Wetenschapsagenda, ziet echter meteen een probleem: er worden ook allerlei vragen gesteld die beter thuishoren in de Quest.
Dat komt in onze ogen mede doordat de wetenschap zo specialistisch is, dat iemand die zich niet dagelijks met wetenschap bezighoudt geen idee heeft van wat wetenschappers doen. Het is goed dat er inspraak is op nationaal niveau, maar het is nog maar de vraag of Beatrice de Graaf en Alexander Rinnooy Kan, de twee voorzitters van de Nationale Wetenschapsagenda, iets kunnen maken van de grote hoeveelheid uiteenlopende vragen.
Op lokaal terrein daarentegen ligt een wereld van mogelijkheden klaar voor universiteiten en maatschappij. Lokaal spelen concrete vragen die kunnen bijdragen aan een langdurige band tussen universiteiten, maatschappelijke organisaties en inwoners. We kunnen bijvoorbeeld denken aan de Utrechtse historische vereniging Oud-Woudenberg, die de hulp van een universitair geschoold onderzoeker inroept om de plaatselijke geschiedenis in een bredere context te plaatsen. Maar ook aan een groep verpleegsters in het Bartholomeus Gasthuis in Utrecht, die bij medische of technische problemen de hulp van het UMC inroept. Of het Museum Speelklok, waar wel veel kennis over de collectie aanwezig is, maar te weinig mogelijkheden om deze wetenschappelijk te onderzoeken en in een bredere context te plaatsen. Op allerlei terreinen kunnen universiteiten de band met hun omgeving versterken in een Lokale Wetenschapsagenda, waarin wetenschappers en burgers uit de regio samenwerken om vragen op te lossen.
Het mes snijdt dan aan twee kanten: de universiteit wordt zichtbaarder en kan putten uit een nieuwe bron van lokale kennis en praktijkervaring, terwijl de betrokkenheid van burgers bij de wetenschap enorm wordt vergroot. Natuurlijk moet de Lokale Wetenschapsagenda geen keurslijf worden waarin geen ruimte meer is voor fundamenteel, internationaal onderzoek. Daar zijn wij ook niet bang voor. Voorop staat dat de universiteiten veel meer kunnen doen met vragen uit de lokale maatschappij, die zorgen voor valorisatie én betrokkenheid. Daarom een oproep aan het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht: neem het voortouw en creëer een Lokale Wetenschapsagenda.
Naast Koos Jan de Jager en Marijn de Pagt hebben de volgende studenten ook meegewerkt aan deze opinie: Darly Benneker, Richelle Boone, Feline van den Boogerd, Emily Bosch, Mischa de Bruijn, Jasmijn van Bosbeek, Freek van Gent, Michael Huijbregts, Anne Knape, Sven Kohn.