Mannen niet welkom bij Geesteswetenschappen

Student Emile Fokkema schreef recent een demotivatiebrief in Geestdrift en kreeg de wind van voren. Binnen Geesteswetenschappen mag volgens hem kritiek alleen vrouwelijk constructief zijn, mannelijke strijdlust is niet gewenst. Hij waarschuwt dat mannen zich niet meer thuis voelen in dit gefeminiseerd klimaat.

De tegenwoordig met enige regelmaat wederkerende weeklachten over de feminisering van het onderwijs hebben zich vrijwel altijd beperkt tot de situatie op basis- en middelbare scholen, waar onervaren juffen zich door pakweg een ADD-diagnose bevestigd zien in hun onmacht over energieke jongens en deze jongens zich op hun beurt vol walging en verveling afkeren van die boze juffen. Maar zulke verhoudingen zijn slechts de meest in het oog springende varianten van een probleem dat niet alleen de lagere maar in iets subtielere vorm ook de hogere lagen van ons onderwijs teistert. Ja, ik heb het nog steeds over feminisering.

Ik heb het niet over het eenvoudig te constateren feit van de numerieke feminisering: er zijn onder de studenten aan de universiteiten inderdaad meer vrouwen dan mannen, maar zulks beïnvloedt niet direct de aard van het genoten onderwijs. In bijvoorbeeld de wiskunde, waar de verhouding tegenwoordig zo'n half om half bedraagt, zullen limieten en integralen zich nooit anders gaan gedragen, hoeveel vrouwen er ook zijn. Maar als we kijken naar de verhouding tussen stof en student binnen de "zachtere" wetenschappen, en dan met name binnen wat vroeger de humaniora en nu meestal "geesteswetenschappen" worden genoemd, zien we een ingewikkelder dynamiek.

Als we het hebben over feminisering hebben we het over waarden en belevingen, die notoir moeilijk hard te maken zijn. Heeft het jongetje inderdaad een gedragsprobleem en zijn de diagnose over hem en de speciale aandacht voor hem terecht en juist, óf zijn er simpelweg te veel bekrompen, onzekere en stressgevoelige juffen die niet kunnen of willen omgaan met assertiviteit, energie en nieuwsgierigheid? Kiest u maar. Punt is dat deze keus tussen twee onverenigbare zienswijzen is uit te breiden tot de toestand van het universitair onderwijs in de alfawetenschappen: gebieden waarin de onderzoeksobjecten immers grotendeels bestaan uit waarden en belevingen.

Een voorbeeld. Enige tijd geleden verscheen er in Geestdrift, het blaadje van de Utrechtse faculteit Geesteswetenschappen een opiniestuk waarin ik het verschil beschreef tussen de bachelor- en de masteropleiding literatuurwetenschap en daarbij een lofzang hield op de eerstgenoemde en de laatstgenoemde teleurgesteld de rug toekeerde. De bacheloropleiding, waarin (zo vond ik) nog ruimte is voor individuele gedachten en het spelenderwijs ontwikkelen van een intellectueel ego, vergeleek ik daarbij met een vechtsport, terwijl ik het woord "theekransje" gebruikte ter karakterisering van de master, waarin (zo vond ik) het wel en wee van "de discussie" belangrijker wordt gevonden dan welke individuele bijdrage dan ook. Ik verdedigde, kortom, mannelijke waarden als agressie en individualiteit tegen vrouwelijke waarden als onderwerping en collectiviteit.

Reactie op deze provocatie bleef niet lang uit. Aan een bericht vanuit de universiteit dat wees op een "negatief beeld" van de masteropleiding en opriep tot enthousiaste verdediging werd door de studentes braaf gehoor gegeven: of ik nog nooit had gehoord van het begrip "curriculum", of ik me niet eens moest inleven in de gedachten van anderen alvorens zomaar mijn mening te geven, of ik niet wat minder arrogant moest zijn, of ik geen verantwoordelijkheid voelde voor het samen maken van een betere wereld door middel van respectvolle discussie, kortom, of ik me eens even wilde gaan gedragen. De meest doordachte reactie bestond uit een honend bedoelde karakterisering van mijn schrijven als "Nietzscheaanse ironie."

Nietzscheaanse ironie, zo leren we tegenwoordig op de alfa-afdelingen van onze universiteiten, mag niet. Men mag niet, in navolging van de filosoof met de hamer, strijdlustig op zoek naar de zwakke plekken in modieuze gedachtenbouwsels en deze zonder aarzelen aanvallen maar behoort het bouwsel tegenwoordig netjes en zonder misbaar te betreden, alle kamers te bewonderen en daarna keurig samen, oprecht en constructief te werken aan de versteviging en uitbreiding. Maar dit wilde ik niet. Had ik een gedragsprobleem? Ontbrak het mij aan academisch respect voor de academische gedragsregels? Ben ik ongehoorzaam aan de juf? Moet ik tot de orde worden geroepen? Ja, zo kun je het zien. Andere mogelijkheid: ik ben gewoon een jongen.

Het verschil tussen aan de ene kant de academische alfawetenschappen en aan de andere de basis- en middelbare scholen, waar wij jongens nu eenmaal heen moeten, is dat wij jongens de universiteit geheel vrijwillig betreden. In het huidige gefeminiseerde klimaat voelen we ons er echter steeds minder welkom. Dit kan resulteren in een vicieuze cirkel die maakt dat de humaniora, ooit centraal in de verdediging van westerse geletterdheid, binnenkort uitsluitend zullen worden bevolkt door vrouwen. Moeten we dit willen?

Advertentie