Mogen wetenschappers nog wel kritisch zijn?

Niet alles voor zoete koek slikken, dat is de houding die men van ons academici verwacht. Als bijvoorbeeld feiten ons onwelgevallig zijn, gaan we niet de data masseren, maar proberen we te achterhalen waar die onverwachte uitkomsten door veroorzaakt worden. We zijn kritisch op onze eigen aannames en redeneringen, en ook op die van anderen. Kritische discussie brengt de wetenschap verder.

Een halve eeuw geleden kon dat niet zo maar. De hoogleraar was de baas. Zijn stafleden konden hoogstens vragenderwijs iets te berde brengen. Studenten moesten vooral nog veel leren. Kritische discussie vond alleen onder professoren plaats – áls die al plaatsvond en er niet gewoon sprake was van haat en nijd. In de jaren zeventig namen we afscheid van die ouderwetse universiteit: de bestuursstructuur en de omgangsvormen werden democratischer. Het tegenspreken van je professor of van je faculteitsbestuur werd gezien als de gewoonste zaak van de wereld. Wetenschap en universiteit konden er alleen maar beter van worden.

Hoewel de omgangsvormen tegenwoordig vaak nog steeds amicaal zijn, is er toch een andere wind gaan waaien: universiteiten zijn bedrijven geworden. Althans: ze zijn zich steeds meer als bedrijven gaan gedragen. Ze maken producten – publicaties, afgestudeerden – en om de financiële structuur gezond te houden is het zaak studenten te trekken en geld binnen te halen voor onderzoek. Een gezonde onderlinge concurrentie hoort daarbij. Net als echte bedrijven probeer je als universiteit een ‘sterk merk’ neer te zetten met een eigen reclameleus, zoals Bright minds, better future, Excelleren in vrijheid of Born leaders reach for infinity.

Dan is het natuurlijk wel vervelend als je universiteit in het nieuws komt doordat studenten en personeelsleden hun opgekropte ontevredenheid omzetten in acties. Je zorgvuldig opgebouwde imago loopt een deuk op en dat kan een nadelige invloed hebben op de instroom van nieuwe studenten en dus op jouw financiële situatie. Alle hens aan dek om de schade te beperken. Het vereist van universiteitsbestuurders veel tact (in bedrijfsjargon: ‘communicatievaardigheden’) om de oppositie uit eigen gelederen om te buigen tot een ‘constructieve overlegsituatie’.

Critici die op persoonlijke titel een stukje naar de krant sturen (‘Er is genoeg bezuinigd, de kwaliteit leidt eronder, de faculteit moet nee zeggen’) krijgen soms te maken met, laat ik zeggen, ‘bijzondere aandacht’ van de betrokken bestuurder(s). Je wordt dan op gesprek ontboden. De gesprekstoon is amicaal, maar toch vooral vermanend: ‘wat je zegt klopt niet’ en waar het wel klopt is het ‘niet professioneel om dat in het openbaar te zeggen’. Het is geen gesprek tussen gelijken en de hele situatie is toch lichtelijk intimiderend. ‘Natuurlijk heb je alle vrijheid om je mening te uiten, maar…’. In dat ‘maar’ ligt een hele wereld besloten: een wereld van machtsuitoefening. En die staat op gespannen voet met de kritische houding die van academici verwacht wordt.

Deze column verscheen eerder op de site van de Vawo

Advertentie