Open access: tijd voor een doorbraak

Wetenschappers moeten het voortouw nemen in de open accessbeweging, betogen milieuwetenschapper Frank van Laerhoven en historica Tine de Moor.

Op 11 januari koos Aaron Swartz - een IT wizzkid en open accessactivist - voor een vrijwillig einde van zijn leven. Hij was verwikkeld in een strafzaak wegens het downloaden van een ongeoorloofde hoeveelheid artikelen uit de JSTOR-database. Er zou hem een gevangenisstraf van 35 jaar, en een boete van 1 miljoen dollar boven het hoofd hangen.

De ideeën van Aaron Swartz kunnen voor iedere wetenschapper een bron van inspiratie zijn, ook al waren zijn daden an sich illegaal. Wetenschappers zijn hired brains. Salaris en onderzoeksgeld komen voort uit belastinggeld. De uitkomst van onderzoek is daarom van ons allemaal.

Dat er iets fundamenteel mis is met het klakkeloos overdragen van kennis gegenereerd met behulp van publieke middelen aan commerciële partijen die het vervolgens met winst vermarkten, begrijpt iedereen, zou je denken. Toch doen we dat in grote getalen, ook in Utrecht. We hebben onze kennis als wetenschappers op alle vlakken laten vermarkten zonder dat we er erg in hadden, maar de winst van al dat harde werken zien we zelden terug.

Het door commerciële uitgeverijen gehanteerde marketingmodel is slim. Content wordt gratis geleverd, onderbetaalde redacteurs zorgen voor de administratie, en reviewers zorgen vrijwillig voor kwaliteitsborging. Uitgeverijen staan in voor een summiere copy-editing maar printen hoeft in deze digital age al lang niet meer. Weer een kostenpost minder.

Er is echter wel degelijk een alternatief: open access (OA)! Dat alternatief wordt echter nog onvoldoende omarmd als legitiem medium ter verspreiding van kennis.

Dat is moeilijk verteerbaar, maar ook begrijpelijk. Er lijkt een perverse prikkel verwoven met de commerciële interpretatie van het open accessmodel. Bij het commerciële business model gebaseerd op de verkoop van abonnementen worden uitgevers gestimuleerd kwaliteit te leveren; hoe beter, en liefst ook, hoe schaarser het aanbod, hoe meer afnemers (meestal universiteitsbibliotheken) bereid zullen zijn te betalen.

Bij een model gebaseerd op zogenaamde author fees (vaak gebruikt in open access) zou de prikkel louter gericht zijn op kwantiteit; hoe meer je als uitgever publiceert, hoe meer je verdient. Dit leidt tot een situatie waarbij je er bij OA-artikelen niet zomaar vanuit kunt gaan dat je met kwalitatief en betrouwbaar werk te maken hebt. (Deze prikkel leidt tot commerciële uitgeverijen die open access aanbieden tegen ridicuul hoge author fees. Zo dikken ze hun winst nog wat verder aan.)

Maar laten we het kind met het badwater niet weggooien. Laten we als wetenschappers kijken hoe we er kunnen voor zorgen dat de prikkelstructuur gekanteld wordt, zodat een ander open accessmodel naast kwantiteit ook kwaliteit bevordert.

Als redacteuren betrokken bij het OA-tijdschrift The International Journal of the Commons (IJC), willen we graag van de gelegenheid gebruik maken om onze ideeën hierover te delen. IJC verscheen voor het eerst in 2007 en werkt louter met financiering door de auteurs. Een page fee van 15 dollar per pagina dekt alle kosten, m.u.v. de werkuren van de redacteuren, die hun werk nog steeds gratis doen.

Wij denken ten eerste dat het belangrijk is om te beseffen dat reputatie van tijdschriften belangrijk is en dat ook moet blijven. Zoals het de wetenschap betaamt, is die reputatie in de meeste disciplines minutieus gekwantificeerd.

Wetenschappers met carrièreambities - de meesten - zullen zonder uitzondering zoeken naar tijdschriften met een zo hoog mogelijke impact factor. Van dat gegeven gaat een sterk signaal uit - ook naar de uitgevers van OA-tijdschriften - om er middels strikte en strenge kwaliteitsbewaking voor te zorgen dat er zo veel mogelijk cutting-edge en bovenal citeerbare artikelen in hun portfolio worden opgenomen.

Dit doel wordt doorgaans nagestreefd door het aanstellen van een goede redactie, het werven van een editorial board met sprekende namen en aantoonbare betrokkenheid bij het redactie proces, en - bovenal - door het nauwgezet vasthouden aan een double-blind peer review-systeem waarbij een minimum van drie onafhankelijke experts elk artikel op zijn wetenschappelijke merites beoordelen. Klanten van OA-tijdschriften - lezers en auteurs - moeten impact factors, indexering, en de kwaliteit van de redactie en het reviewproces leidend laten zijn in hun gebruik, om de bovengenoemde perverse prikkel te elimineren.

Ten tweede denken we dat OA-tijdschriften zich moeten opstellen als medium ter verspreiding van publieke kennis - niet als onderneming met een commercieel oogmerk. Tijdschriften zouden niet op het maken van winst gericht moeten zijn, maar op het dekken van de operationele kosten.

Commerciële uitgevers maken vaak handig gebruik van het OA-principe. Vele commerciële tijdschriften bieden vandaag wel open access aan, maar daar moet de auteur dan vaak duizenden euro’s per gepubliceerd artikel voor betalen. Vergelijk dat met de 200 tot 300 dollar per artikel die ideële OA-tijdschriften hanteren!

Door uit het commerciële model te stappen haal je de angel uit de perverse prikkel die uitgaat van een groeimodel. OA-tijdschriften zonder winstoogmerk hebben immers geen enkel belang bij het publiceren van zo veel mogelijk artikelen. Zij kunnen derhalve de kwaliteit heel strikt bewaken. Geef aan consumenten en producenten van wetenschappelijke kennis dus duidelijk aan of ze met een ideële dan wel een commerciële benadering van open access te maken hebben.

Initiatieven ter accreditatie van OA-tijdschriften kunnen de legitimiteit van en vertrouwen in dergelijke tijdschriften verder vergroten. De OA Scholarly Publishers Association (OASPA) is een belangrijk voorbeeld van zo’n initiatief. Jeffrey Beal’s onaflatende kruistocht tegen zogenaamde predatory publishers (malafide uitgevers die misbruik maken van de steeds sterkere publish or perish-cultuur aan universiteiten die leidt tot een stijgende willingness to pay onder auteurs), is een ander voorbeeld.

Ten slotte denken we dat de overheid als subsidieverstrekker een (grotere) rol zou moeten spelen in de financiering van open access. De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) heeft een stimuleringsfonds om door haar gefinancierde onderzoekers in staat te stellen hun werk in OA- tijdschriften te publiceren.

Deze vorm van financiering neemt de genoemde perverse prikkel echter niet weg. Immers, dat de overheid en niet de auteur de portemonnee trekt maakt voor de uitgever geen wezenlijk verschil. Het zou beter zijn wanneer OA-tijdschriften (en niet de auteurs) financieel bijgestaan worden. Dat zou immers de perverse prikkel voor een belangrijk deel neutraliseren.

In iedere wetenschapper leeft wellicht een Aaron Schwartz. We zouden zijn activistisch voorbeeld moeten volgen en ons hard moeten maken voor een eerlijk een effectief systeem ter verspreiding van kennis. Wetenschappers moeten zelf het voortouw durven nemen in de open accessbeweging.

Op 6 februari organiseert de KNAW een discussie over open access in Amsterdam. DUB staat open voor ingezonden bijdrages over dit onderwerp. Mail de redactie als je een stuk wil schrijven.

Advertentie