Publicaties: niet tellen, maar lezen

Wetenschap is meer dan werken aan een zo lang mogelijke publicatielijst. Dat is waar het na de affaire-Nijkamp over moet gaan, vindt cultuurpsycholoog Ruud Abma.

"Zelfplagiaat" is de term die sinds begin januari van dit jaar is vastgekleefd aan de emeritus-hoogleraar regionale economie Peter Nijkamp. Gedoeld wordt op het hergebruik van eerder gepubliceerde stukken tekst zonder dat dit aan de lezer of de uitgever wordt gemeld.

De wetenschapsjournalist Frank van Kolfschooten gebruikte dit begrip (NRC Handelsblad, 7 januari 2014) om de werkwijze van Nijkamp te typeren, en is daarmee consequent. "Om de beschuldiging van 'zelfplagiaat' voor te zijn" meldt hij bijvoorbeeld op pagina 291 van zijn boek Ontspoorde wetenschap (2012): "dit boek is geschreven op het fundament van mijn boek Valse vooruitgang. Bedrog in de Nederlandse wetenschap uit 1993. Diverse zaken uit dat boek [...] keren in Ontspoorde wetenschap terug met het oog op de naslagfunctie." Maar een herziene versie van het eerdere boek is het niet, aldus Van Kolfschooten, het is "een nieuw boek vol nieuwe verhalen, resultaat van - wederom - diepgravend onderzoek". Dat laatste is natuurlijk een geval van zelftypering, maar laten we hem dat gunnen.

Belangrijker is de zaak zelf. Diverse commentatoren, variërend van schrijver Christiaan Weijts tot KNAW-president Hans Clevers, merkten luchtig op dat zij ook wel eens formuleringen hergebruikten als dat zo te pas kwam. Filosoof Ger Groot vindt zelfs dat er niets mis mee is: weinig mensen hebben originele gedachten, en ook grote geesten als Isaiah Berlin herhaalden zichzelf voortdurend (Trouw, 14 januari).

Weer anderen (Maarten Prak en Jan Luiten van Zanden, Volkskrant 11 januari) stellen dat zelfplagiaat niet bestaat en dat Nijkamp pas iets te verwijten valt "als de herhalingen omvangrijk en systematisch zouden zijn". Dat laatste wordt nu in opdracht van de VU onderzocht door een commissie, onder voorzitterschap van de jurist Jaap Zwemmer. Intussen is Van Kolfschooten met meer voorbeelden gekomen van de (zelf)overnamepraktijken van Nijkamp (zie hier en ook NRC Handelsblad van 18 januari).

Maar het gaat natuurlijk om de achtergrond van dit alles: het besef dat een lange publicatielijst bijdraagt aan je winstkansen binnen de wetenschap. Officieel wordt dit ontkend (bijvoorbeeld door NWO-directeur Jos Engelen) en er wordt ook tegen gewaarschuwd. In zijn Jaarrede 2007 zei toenmalig KNAW-president Frits van Oostrom al: "Niemand onder ons zal ook maar een moment staande houden dat iemand die dertig artikelen per jaar produceert daarom een betere onderzoeker, laat staan geleerde, is dan iemand met drie". Toch heeft zo iemand meer status en betere carrièrekansen (de loopbaan van Nijkamp illustreert dat).

De kwaliteitsbeoordeling van wetenschappelijk werk is eigenlijk iets van de langere termijn. Als een artikel in de loop van vijf jaar vaak geciteerd wordt, is het kennelijk van belang in het betreffende wetenschapsgebied. Bestuurders willen daarop niet wachten. In het beste geval kijken ze naar de impactfactor van de tijdschriften waarin iemand publiceert of naar iemands h-index.

Te vrezen valt echter dat het idee van kwaliteit sluipenderwijs is geherdefinieerd als productiviteit. Wie veel publiceert laat zien dat hij of zij productief is, en dat is goed. Voor de betreffende onderzoeker is deze (meestal impliciete) norm een prettige bijkomstigheid: vaak geciteerd worden is immers lastiger voor elkaar te krijgen dan veel publiceren.

Nijkamp zelf stelt (in Ad Valvas, 15 januari 2014) dat dit laatste een kwestie is van oefenen en organiseren. Een stevige publicatielijst kan gerealiseerd worden "door een uitgekiende keuze van excellente coauteurs over de hele wereld, door een strakke onderzoeksdiscipline (met werkweken van minimaal 80 uur), en een toegewijde professionele support staf." Vervolgens concludeert Nijkamp: "Er is niets wonderlijks aan de hand met mijn productiviteitsperformance. Ik ben helemaal geen wonderkind, maar ik weet wel heel goed wat onderzoek organiseren betekent."

Productiviteitsperformance. In dit woord vloeien de econoom en de bestuurder samen. Het doel van wetenschappelijke arbeid is "productie van publicaties". Dat je al doende iets ontdekt of beter begrijpt is mooi meegenomen, maar het is niet de bedoeling dat je wacht met publiceren tot je iets zeker weet of het tot op de bodem hebt uitgezocht. Dat wekt toch de indruk dat je excuses zoekt om niet te voldoen aan de publicatienorm. Die tijd hebben we gehad.

De aloude academische mores zijn sluipenderwijs vervangen door die van de wetenschappelijke ondernemer, die desnoods ook zijn "halffabricaten" (term van Nijkamp) publiceert. Officieel tellen die voor de productiviteitsperformance niet mee, aldus Nijkamp, dus het is oneerlijk om het gebruik ervan in de eindproducten als laakbare praktijk aan te merken, zoals Van Kolfschooten en anderen doen. Laten we afwachten hoe de commissie-Zwemmer hierover gaat oordelen. Intussen beveel ik het door Kees Schuyt geformuleerde motto aan: "Minder schrijven, meer lezen". Want dat is toch waar publicaties voor bedoeld zijn.

Ruud Abma is auteur van het boek De publicatiefabriek (2013), over de affaire-Stapel en de betekenis daarvan. Dit artikel verscheen eerder op het blog van Abma en werd deze week ook afgedrukt door dagblad Trouw.

Advertentie