'Science 3.0 en verder.....'
Geneeskundedecaan Frank Miedema heeft waardering voor het KNAW-advies ‘Vertrouwen in de Wetenschap’. Eindelijk is er oog voor de druk van opdrachtgevers en andere belanghebbenden in de samenleving.
Het KNAW-advies 'Vertrouwen in de wetenschap' van de commissie onder voorzitterschap van prof. Keimpe Algra, beschouwt het probleem van integriteit en vertrouwen fundamenteel anders dan het KNAW-advies van de commissie Schuyt en het rapport van de commissies Levelt, Noort en Drenth over de zaak Stapel. Dat is opvallend omdat die twee eerdere publicaties die minder dan een jaar geleden werden uitgebracht amper oog hadden voor de organisatie en socio-economie van de huidige moderne wetenschap. Juist dat inzicht blijkt essentieel om het gedrag en wangedrag van wetenschappers en het beeld en begrip dat het publiek van wetenschap heeft te begrijpen. (Zie voor de argumentatie mijn recente stukken op de websites van DUB en de Academische BoekenGids).
De commissie Algra maakt een integrale analyse van de stand van zaken in de wetenschap. Hoofdstuk 3 is beknopt, maar geheel gewijd aan 'Vertrouwen in een veranderde wetenschap'. Daar wordt duidelijk dat deze commissie in open verbinding staat met de dagelijkse praktijk van modern wetenschappelijk onderzoek. Met verwijzing naar vooral John Zimans 'Real Science' en zijn term 'post-academische wetenschap' worden de problemen benoemd die de systeemverandering in de wetenschap de laatste 30 jaar met zich heeft meegebracht.
Die problemen zijn groot want de klassieke normen en waarden, maar ook de mores van het doen van onderzoek staan enorm onder druk, respectievelijk, zijn veranderd. Niets is meer hetzelfde zo lijkt het wel. Genoemd worden de grootschaligheid, de professionalisering en de noodzaak van het carrière maken. Meerdere keren komt de onderlinge concurrentie door de scherp toenemende competitie voor subsidies, de publicatie en prestatiedruk die onderzoekers, zelfs wanneer ze een vast dienstverband hebben, allemaal voelen. Die druk komt van binnen, maar ook van buiten.
Was academisch onderzoek in de beleving van de vorige commissies nog een autonoom domein afgesloten van de rest van de samenleving, in het recente advies lopen interne en externe krachten door elkaar. Terecht, immers academisch onderzoek is nu continue in interactie met allerlei opdrachtgevers en belanghebbenden in de samenleving. DSM, Philips, CERN, maar ook de verenigingen voor MS- of dementiepatiënten of de SER of de WHO. Die externe opdrachtgevers en/of partners willen waar voor hun geld. Er is dan ook een apart hoofdstuk (4) over externe factoren en hoe die een effect hebben op het Vertrouwen. Het advies besluit geheel in lijn met de analyse met een lijst van specifieke aanbevelingen voor de verschillende institutionele actoren in de wetenschap om zaken aan te pakken.
De belangrijkste vernieuwing en verbetering die dit advies brengt is dat 'up front' als een bijna absolute premisse gesteld wordt dat vertrouwen bepaald wordt door '(1) dat wetenschap de goede dingen doet, en (2) dat ze deze goede dingen ook goed doet'. Ging het tot nu toe bij de discussie over vertrouwen vooral om het tweede deel van de premisse, nu is er terecht ook veel aandacht voor het eerste deel. In deze tijd van post-academisch onderzoek, Wetenschap 3.0 dus, is de interactie met de vraagkant en de agendasetting voor onderzoek die daaruit volgt van eminent belang voor een goede relatie en vertrouwen tussen wetenschap en samenleving.
Hier en daar maakt de commissie de obligate opmerking over het bewaken van het ongebonden fundamentele onderzoek, waarbij de specifieke relatie met Vertrouwen in de Wetenschap onduidelijk is. Is de keus voor fundamenteel onderzoek sowieso te vertrouwen? De commissie refereert tegelijkertijd aan de filosoof van Columbia University, Philip Kitcher en diens 'well ordered science' als ideale oplossing voor de problemen ten aanzien van de keuzes die we maken voor het doen van onderzoek. Als wetenschap geen kleinschalige knusse hobby meer is van vrijgestelde gentlemen, maar een geïnstitutionaliseerde kapitaalintensieve maatschappelijke activiteit (wat de commissie vindt, in mijn woorden), dan zullen we, zegt Kitcher, er in een moderne democratische samenleving als zodanig mee om dienen te gaan. Ook fundamenteel onderzoek is niet waardevrij en dient in het debat over de wetenschapsagenda betrokken te worden. Gaan we voor het spreekwoordelijke volgende Higgs of voor een malariavaccin of meer onderzoek aan alternatieve energie of klimaatverandering?
De commissie benoemt dit probleem van de sturing op onderzoeksthema's, dat nu vooral door de instituten en een beetje in de Topsectoren wordt gedaan. Ze oordeelt dat een brug tussen wetenschap en beleid ontbreekt (p66). Ze constateert dat terecht gezocht wordt naar maatschappelijke relevantie en ziet een rol voor de KNAW om hierover verder te denken en nader te adviseren. Als de KNAW de integrale visie op moderne wetenschap die dit advies uitstraalt vasthoudt en in interactie met het actieve onderzoeksveld verder ontwikkelt, zou in de nabije toekomst een Government Chief Scientific Adviser weleens de President van KNAW 3.0 zou kunnen zijn. Daar is nog veel voor nodig, maar in de KNAW, VSNU, de NFU en NWO/ZonMW worden daartoe in Nederland nu mooie stappen gezet.