Stemexamen staat haaks op beginselen democratie

Stemmen is een basisrecht. Dat moet je niet inperken met een stemexamen, zoals een derde van de Utrechtse studenten wil. Dat schrijft Alex Hendrikx. Hij vindt het voortkomen uit een misplaatst soort superioriteitsdenken .

‘Een derde Utrechtse studenten wil kiezer voor het stemmen eerst toetsen,’ las ik afgelopen donderdag boven een artikel op deze website. Het is een stelling die voortkomt uit een enquête onder 729 Utrechtse studenten. In lijn hiermee is een onderzoek dat onlangs is uitgevoerd in opdracht van Vrij Nederland. Daaruit blijkt dat 32 procent van de jongeren wil toetsen op kennis van de democratie en 41 procent op kennis van de samenleving om aan de hand daarvan te bepalen of iemand al dan niet mag stemmen.

 

Het invoeren van een stemexamen over de basisbeginselen van onze democratie, staat ironisch genoeg haaks op een van de basisbeginselen waarop ons democratisch stelsel leunt: ‘Een ieder heeft het recht om deel te nemen aan het bestuur van zijn land, rechtstreeks of door middel van vrij gekozen vertegenwoordigers.’ Misschien is het de vanzelfsprekendheid ervan die maakt dat zoveel jongeren de langdurige emancipatiestrijd die hieraan vooraf is gegaan uit het oog verliezen en dit basisrecht nu in zekere mate willen inperken.

Als we nu, bijna honderd jaar nadat actief kiesrecht voor vrouwen in Nederland is ingevoerd, weer voorwaarden aan het stemrecht verbinden, dit keer middels een stemexamen, welke gevolgen zou dat met zich meedragen? Degenen die zich nu al nauwelijks met de samenleving verbonden voelen, zullen na het verliezen van hun stemrecht nog verder loszingen. Evident resulteert het in tweederangsburgers die wel belasting dienen te betalen maar niet mogen meebepalen over de hoogte daarvan. Vroeg of laat ontstaan bewegingen van burgers die wel gehoord willen worden maar van de parlementaire weg geen gebruik kunnen maken. In hoeverre is het hun dan nog kwalijk te nemen als zij overschakelen op anti-democratische middelen?

Daarnaast schuilt het gevaar dat mensen met beperkte toegang tot kennis en onderwijs, bijvoorbeeld wegens financiële tekortkomingen, voor het stemexamen zakken en hierdoor in mindere mate worden vertegenwoordigd binnen het electoraat. Politici die willen opkomen voor hun belangen zullen het moeten doen met minder invloed in de Tweede Kamer, terwijl voor politici met tegenovergestelde belangen meer ruimte ontstaat. Van een min of meer vergelijkbare situatie is momenteel sprake in de Verenigde Staten waar zes miljoen burgers van hun stemrecht zijn ontnomen door veroordeling voor een zwaar vergrijp. Criminaliteit is oververtegenwoordigd in de lagere klassen waardoor een deel daarvan nu buiten het electoraat wordt gehouden.

Volgens het onderzoek van Vrij Nederland is er voor een stemexamen meer draagvlak onder hoogopgeleiden dan onder laagopgeleiden. Als hoogopgeleiden een stemexamen voorstellen omdat ze hopen dat hiermee geluiden, die hun onwelgevallig zijn of onintelligent klinken, uit de politiek zullen verdwijnen, keur ik dat ten zeerste af maar zie ik in ieder geval de logica erachter. Zulk soort superioriteitsdenken doet echter denken aan de periode tussen 1860 en 1960 waarin stemexamens werden afgenomen in de zuidelijke staten van de VS. Dit als verhullende methode om zwarte minderheden buiten het electoraat te houden.

Als men er werkelijk van is overtuigt dat het stemexamen een progressieve stap is, ben ik heel benieuwd naar de argumenten. Dat iedereen een goedgeïnformeerde stem uitbrengt is natuurlijk een mooi ideaal, maar wordt dat hiermee bewerkstelligt of werkt het slechts uitsluiting in de hand? En wie bepaalt bovendien wat een goedgeïnformeerde stem is? 

Advertentie