Universiteiten moeten vwo'er direct leraartraject aanbieden
Niet de academische mastergraad is doorslaggevend, maar dat leraren minimaal vwo hebben gedaan. Universiteiten moeten de vwo’ers al direct in de bachelor de kans geven een speciaal leraarstraject te volgen. Dat schrijft onderwijkskundige Theo Wubbels.
De Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) bepleit in haar rapport Naar een lerende economie een ware revolutie in het onderwijs, onder meer door haar pleidooi voor academisch opgeleide leraren. Volgens de raad moeten die er niet alleen in het voortgezet onderwijs komen, maar ook op de basisschool. De raad gaat ervan uit dat academisch opgeleide leraren kwaliteit leveren en dat is ook voor jonge kinderen van groot belang. Immers, eenmaal opgelopen onderwijsachterstanden worden als kinderen ouder worden alleen maar groter. Voorkomen van die achterstanden is beter dan genezen.
In het debat over de begroting van OCW nam de Tweede Kamer al een aanloop in de richting van het WRR-advies. Twee moties gingen over het niveau van de leraar voor de klas en werden met grote meerderheid aangenomen. Een daarvan doet een goed voorstel om onderwijskwaliteit te verhogen, de ander stelt dat meer leraren een mastergraad moeten halen. Deze laatste zal op zijn best niets uithalen.
De motie Duisenberg c.s. stelt voor in de bovenbouw van het vwo alleen universitair opgeleide docenten les te laten geven. Daar is van alles voor te zeggen. Om leerlingen goed voor te bereiden op de universiteit is het nuttig dat de leraren die universiteit van binnen hebben meegemaakt en dat ze ook zelf het vwo hebben doorlopen. Zo kunnen ze leerlingen uit eigen ervaring voorbereiden op de manier van studeren en ze de essentiële kennis en vaardigheden voor de universitaire studie helpen verwerven.
Om de bedoelingen van de motie Duisenberg te realiseren moeten niet alleen de schoolorganisatie en het leraarsberoep aantrekkelijker gemaakt worden voor academici, maar ook de weg naar het leraarschap. De universitaire lerarenopleiding zal in nog meer varianten moeten worden aangeboden dan nu al gebeurt. Het aanbod is al eerder verruimd door de invoering van een beperkte tweedegraads bevoegdheid bij een universitair bachelordiploma - waarvan een educatieve minor deel uitmaakt. Dat heeft ertoe geleid dat meer vwo’ers voor het leraarschap kiezen.
Voor vwo’ers die vanaf het begin weten dat ze leraar willen worden moeten nieuwe universitaire programma’s ontworpen worden die vanaf het eerste studiejaar op het leraarschap voorbereiden. De ervaring met de opleidingen voor leraar basisonderwijs van universiteit en hbo samen (academische Pabo’s) leert dat dit heel goed kan.
De tweede motie, van Rog c.s., bepleit dat veel meer leraren een masterdiploma gehaald moeten hebben en wil zittende leraren stimuleren een masterdiploma aan universiteit of hogeschool te behalen. Voor zover leraren een master kunnen halen en dat gaan doen, is er niets mis met dit voorstel. Het grote probleem van deze motie is echter dat ze niets doet aan het vergroten van de instroom in het leraarsberoep van vwo’ers.
De motie en de WRR verwarren kwaliteit van de opleidingen met de kwaliteit van de instroom van die opleidingen. De WRR, de beide moties en al het gekrakeel over al dan niet academisch opgeleide leraren gaan voorbij aan het meest essentiële kenmerk van aan de universiteit opgeleide leraren: de toegang tot de opleiding is voorbehouden aan vwo’ers. De beste leraren kunnen zowel van een hogeschool als universiteit komen, zolang de studenten maar vanuit het vwo komen.
Het stellen van deze ingangseisen leidt in het begin tot tekorten aan bevoegde leraren en er zijn al te veel onbevoegden op sommige scholen. Toch denk ik niet dat we ons daardoor moeten laten leiden in onze plannen. Korte-termijnproblemen moeten ons niet ertoe laten verleiden lange-termijnoplossingen niet te kiezen. Ook het veel genoemde Finse voorbeeld is niet van vandaag op morgen ontstaan, maar gevolg van langdurig (meer dan twintig jaar) consistent beleid om eisen aan leraren te stellen en daarmee hun aanzien te verhogen. En laten we niet vergeten dat de mogelijkheid om via het hbo aan de universiteit terecht komen open blijft. Het is heel goed dat dit tweede-kans-onderwijs voor laatbloeiers bestaat.
Tenslotte: het stellen van nieuwe eisen wordt door zittende leraren wellicht als een diskwalificatie gezien. Voor mij is dat geenszins het geval. Ik heb groot respect voor alles wat de leraren in Nederland met beperkte middelen tot stand brengen. Die constatering mag ons echter niet belemmeren een volgende stap te zetten op weg naar beter onderwijs.