Wetenschapsvoorlichting is meer dan trekken en sjorren
Wetenschapsvoorlichters moeten eens goed in de spiegel kijken, vindt Didi van Trijp. Het grote publiek wil geen verplichte portie kennis, maar verlangt wel naar inzicht.
Vanuit de idealistische leus ‘science for the people!’, die omstreeks de jaren zeventig in zwang raakte, lijkt het een helder doel: de bevolking moet meer weten over wetenschap. Want kennis is macht, en kennis speelt ontegenzeggelijk een grote rol in emancipatie en sociale mobiliteit.
Vanuit dat perspectief zou men eigenlijk ook, of zelfs juist, degenen willen betrekken bij wie wetenschap niet met de paplepel ingegoten is. Families en gezinnen uit achterstandswijken, bijvoorbeeld. Door meer te leren over de wetenschap worden zij geïnformeerde burgers die zo misschien wel via een opleiding hun huidige situatie kunnen ontstijgen.
Daarnaast heeft kennis opdoen uiteraard ook een intrinsieke waarde. Het verbreedt de blik, en laat mensen inzichten opdoen die misschien niet direct praktisch nut, maar wel waarde hebben.
Wetenschapscommunicatoren weten het zeker: er gaat niks boven een goede dosis kennis. Koste wat kost moet een zo groot mogelijk publiek worden bereikt, alle middelen worden ingezet om de bevolking óók in te laten zien wat de waarde van wetenschap is. Maar hoe je het ook wendt of keert, het lijkt soms alsof het merendeel van de bevolking niet wil participeren. Toch wordt er van hogerhand getrokken en gesjord totdat de bevolking wel mee wil doen.
Een dergelijk beeld staat ook beschreven in een artikel van Albert Jan Kruiter in Filosofie Magazine van december 2013. Hij spreekt hierin niet over wetenschap, maar over politiek. De problematiek is echter vergelijkbaar. Kruiter stelt: “De staat wordt de alfa en omega die gaat bepalen wat goed burgerschap is. Niet langer is het de burger die op de barricade staat, maar juist de leiders die op de barricade staan en proberen de burger te betrekken.” Binnen de democratie kan je niet iemand verplichten actief te participeren, iemand verplichten om te stemmen. Niet gebruik maken van het stemrecht is ook een recht.
Maar misschien is dat beeld van de onwillige burger niet helemaal terecht. Zo geeft het publiek in de Eurobarometer ‘Science and Technology’ (2010) (pdf) aan zich slecht geïnformeerd te voelen over wetenschap en technologie, en méér informatie te willen. Maar gaat het eigenlijk wel om meer informatie, of wellicht om een andere manier van deze informatie aanbieden?
Mensen lijken niet zozeer behoefte te hebben aan de cijfers op zich, ze willen deze vooral in een raamwerk kunnen plaatsen. De vraag waar het vervolgens om draait is: zouden de burgers zelf actiever op zoek moeten gaan naar de informatie die ze zich wensen? Of ligt het probleem toch bij de bestaande wetenschapscommunicatie die te ontoegankelijk is?
De wetenschapscommunicatie zal zich over dit soort problemen blijven buigen. Zij blijft trouw aan het ideaal dat wetenschap ontzettend belangrijk is, en dat in theorie voor iedereen zou kunnen zijn. Toch moeten de verwachtingen worden bijgesteld. Want het idee dat je iedereen kan porren voor wetenschap, is een illusie.
Het publiek is een veelvormigheid die nooit met één strategie of aanpak effectief kan worden bereikt. Daardoor zijn de effecten van de pogingen tot wetenschapscommunicatie soms teleurstellend. Men richt zich op kwantitatief resultaat: het bereiken van zo veel mogelijk mensen. Dat terwijl ook de kwalitatieve aspect ontzettend belangrijk is, al is dit lastiger te meten. Het gaat er bovendien om ook de mensen die al geïnteresseerd zijn in wetenschap, te blijven betrekken.
Deze overpeinzingen roepen op tot het bijstellen van de verwachtingen over de reikwijdte van wetenschapscommunicatie. Toch denk ik niet dat deze inzichten ons ontslaan van de plicht een platform aan te blijven bieden dat toegankelijk is voor iedereen. Een volle 100 procent participatie is misschien onhaalbaar, maar het blijft belangrijk om daar toch naar te streven.
Het is voor de wetenschapscommunicatoren essentieel om kritisch te reflecteren over de manier waarop informatie aangeboden wordt, en er tegelijkertijd voor te blijven zorgen dat deze informatie toegankelijk blijft voor de hele bevolking. Gewoon, voor het geval iemand zich bedenkt.