UU heeft steeds minder wetenschappers in vaste dienst
Het percentage wetenschappelijk personeel in vaste dienst is de laatste jaren gedaald, zowel landelijk als bij de UU. Het aantal tijdelijke medewerkers neemt juist toe. Die trend is landelijk sterker dan in Utrecht.
De verhouding tussen het vaste en tijdelijk personeel groeit steeds meer scheef. Steeds vaker moeten, met name de jonge, docenten en wetenschappers het doen met een tijdelijke aanstelling. Dat roept ook vragen op. De universiteitsraad stelde de vraag of er in jonge docenten met een tijdelijke aanstelling of jonge wetenschappers die mogelijk snel zullen vertrekken, wel voldoende wordt geïnvesteerd? Bijvoorbeeld als het gaat om een basis kwalificatie onderwijs.
Dat is ook een van de redenen dat in de nieuwe cao staat dat universiteiten zich zullen inzetten om meer medewerkers in vaste dienst aan te nemen. Afgesproken is het aantal docenten, hoofddocenten en hoogleraren in tijdelijke dienst niet meer dan 22 procent mag zijn.
Op dit moment is van het totaal 40 procent in tijdelijke dienst. Maar dat verschilt wel per functiecategorie. Bij de hoogleraren is 95 procent in vaste dienst, bij de universitaire hoofddocenten ligt dat zelfs op 99 procent. Als je kijkt naar de universitaire docenten is het percentage net boven de norm in het cao-akkoord (22 procent). De problemen liggen bij de docenten en tijdelijke onderzoekers, daar is het percentage is tijdelijke dienst 86 procent. Bij promovendi is dat logisch, maar ook de postdocs werken met tijdelijke contracten. Voor docenten geldt hetzelfde. Bij de UU is het regel om docenten een tijdelijk contract te geven, omdat ze geen onderzoek doen.
De Utrechtse cijfers vallen samen met de landelijke trend. Vanaf 2010 daalt het percentage wetenschappelijk personeel in vaste dienst. Bij het tijdelijk zie je landelijk dat vanaf 2010 het percentage tijdelijk personeel is toegenomen van 17089 in 2010 tot 17937 in 2013. In Utrecht daalde het aantal tijdelijke medewerkers tot 2012, om het laatste jaar weer toe te nemen.