UHD’s zien promotierecht als carrièrestap én zoethoudertje
Tot 2017 konden alleen hoogleraren promovendi de doctorstitel toekennen. Nu kunnen ook universitair (hoofd)docenten promotor zijn. Deze week kwam een evaluatie naar buiten van het verruimde promotierecht.
TU Delft en Universiteit Maastricht behoren tot de universiteiten met de meeste niet-hoogleraren met het zogeheten ius promovendi, terwijl Tilburg University, de Erasmus Universiteit en de Open Universiteit relatief weinig niet-hoogleraren het promotierecht toekennen.
De Universiteit Utrecht heeft bij het begin van dit traject al aangeven terughoudend te zijn bij het toekennen van niet hoogleraren als eerste promotor. Toch is ook bij de UU het aantal wel toegenomen.
Intensieve begeleiding
De onderzoekers keken onder meer naar de kwaliteit van de begeleiding van promovendi. Die is er niet op achteruitgegaan. Het beschikbaar komen van een groter aantal promotoren biedt vooral kansen, stellen ze. De specifieke expertise van een promotor kan bijvoorbeeld leiden tot een “gerichtere en intensievere begeleiding”.
Het is niet bekend of de verruiming ook zorgde voor een toename van UHD’s uit het buitenland. Persoonlijke overwegingen en de kwaliteit van het wetenschapssysteem zijn belangrijkere redenen voor onderzoekers om hun carrière in Nederland voort te zetten. Wel voelen universiteiten zich “gesteund in hun wervingsbeleid” nu ze het promotierecht aan meer sollicitanten in het vooruitzicht kunnen stellen.
Zoethoudertje
Veel van de geïnterviewde UHD’s zien de formele erkenning voor hun werk als begeleider als de belangrijkste “directe impact” van de uitbreiding van promotierecht. Dat hoort volgens hen bij het nieuwe ‘erkennen en waarderen’. In dat ideaal worden ze niet alleen op hun eigen onderzoek afgerekend, maar is er meer oog voor taken zoals doceren, leidinggeven en dus ook het begeleiden van promovendi.
Er komen in de interviews uiteenlopende opvattingen over de uitbreiding naar voren. Zo zijn er UHD’s die de toekenning van het promotierecht als een carrièrestap beschouwen, maar er zijn ook UHD’s die het zien als een ‘zoethoudertje’. Het heeft volgens hen “mogelijk een vertragend effect” op een toekomstige bevordering tot hoogleraar omdat er tussenstap in hun loopbaan bij is gekomen. Sommige UHD’s zouden om die reden afzien van het aanvragen van het promotierecht en liever meteen voor het hoogleraarschap gaan.
Samenwerking
De onderzoekers geven de onderwijsminister ook een aantal aanbevelingen mee. Het is volgens hen van belang dat er meer zicht komt op de kwaliteit van de begeleiding. Die informatie zou goed gebruikt kunnen worden bij “de dialogen rond erkennen en waarderen”.
Daarnaast is het volgens de onderzoekers belangrijk dat er eenduidige standaarden komen voor de toekenning van het promotierecht. Zo kent de Universiteit Maastricht het promotierecht “generiek” toe aan universitair hoofddocenten en de Universiteit van Amsterdam “in uitzonderlijke gevallen” ook aan universitair docenten.
Als universiteiten er verschillende regels op nahouden, kan dat de “samenwerking en mobiliteit tussen universiteiten” bemoeilijken, stellen de onderzoekers. Minister Dijkgraaf heeft al laten weten dat hij met de aanbevelingen aan de slag gaat.