De titel suggereert wellicht een stuk over het verval van onze maatschappij en het verval van de morele waarden. Een stuk dat stelt dat dit te wijten is aan het gebrek van filosofische introspectie en wijsgerige reflectie. Helaas, dit is geen maatschappijkritische analyse, daar heb ik de competentie niet voor. Ik zou wensen dat iemand van kunde, iemand die weet hoe het zit, dit wel zou doen, maar niet ik. Nee, dit is een eenvoudig verslag van de gebeurtenissen op een dinsdagmorgen tegen lunchtijd. Al heb ik wellicht ook nog wat wezenlijks te melden. Zo nu en dan ga ik, als voormaling student en medewerker van de universiteit, nog naar de universiteitsbibliotheek. Gewoon om een paar boeken op te halen over onderwerpen binnen, maar bij voorkeur buiten, mijn vakgebied. Zo ook afgelopen dinsdag. Mijn vakantie is aanstaande, dus hoog tijd. Geïnspireerd door een serie colleges van prof. Michael Sugrue beklim ik de trappen van de Uithof-dependance in de hoop een of meer van de dialogen van Plato te pakken te krijgen. Het is al enige tijd geleden dat ik er was, maar de wijsbegeerte sectie bevind zich volgens mij op de hoogste , de zesde, verdieping. Een lange klim dus, zoals het hoort. Bovengekomen, loop ik het gangpad af langs de rijen en rijen der theologie. Dan nog een stukje ethiek en dan links aanhoudend: de wijsbegeerte. Of nee, toch niet. Achter de ethiek niet de verwachte rijen filosofische werken, maar niets dan lege planken in leegstaande boekenkasten! Waar kennis had moeten staan, staat nu leegte, met alleen nog een hint van kennis. De zweem van kennis, belichaamd door een van feiten bezwangerde lucht. En achter de drie, vier rijen met lege boekenplanken, de leegte zelf. De leegte, dat wil zeggen een kale vloer met uitzicht op het beton van het van Unnik. Langzaam loop ik langs de planken, rij voor rij. ‘Ben ik verkeerd? Het was toch echt hier.’ Het is langgeleden dat ik me met enige mate van serieusheid met de filosofie heb bezig gehouden, maar zo lang? Zo lang dat ik haar zelfs niet meer kan vinden? Ik loop terug naar de balie en kijk op de digitale plattegrond. Daar staat het nog, verdieping zes: wijsbegeerte. En dan dringt het tot me door, ík ben de filosofie niet kwijt, de filosofie zélf is kwijt. Het was hier, maar nou niet meer. Ik loop terug naar de lege rijen. Ik kijk om me heen, half door de tijd bevroren. De paar aanwezige studenten blijven geduldig en monotoon op hun toetsenborden tikken. Voor mijn geestesoog zie ik mezelf staan. Een man, omgeven door zwarte boekenkasten, rechterhand rustend op de rand van een lege plank, starend naar wat nu afwezig is. Sinds kort hernieuwd op zoek naar ware kennis, maar die blijkt verloren. Is er een melancholischer beeld mogelijk? Ja, dat is er. Ik loop een paar rijen terug richting ethiek. Op de borden aan de kopse kanten staat nog steeds hoopgevend ‘wijsbegeerte’. En op de voorste twee rijen boekenplanken staan nog boeken. ‘Gelukkig’, denk ik als ik op de ruggen van de boeken namen als Kierkegaard, Kant en Sartre zie staan. Mijn hand glijd over de ruggen en ik pak een boek van Kierkegaard, ik sla het open. Het duurt een paar seconden voor het tot me doordringt. De door witregels gescheiden rijen en rijen van korte alinea’s: het zijn referenties! Het boek, is een bibliografie. Een lange lijst met titels van werken óver Kierkegaard! Dit is geen ware kennis! De rijen en rijen van enigmatische titels zijn slechts hints van wat hier eens te leren viel! Dit is nog melancholischer dan de zweem van kennis in de leegte der boekenplanken: boeken met lijsten van namen van filosofisch werk. De kennis is zo dichtbij, voelbaar haast. Dit is het gevoel, stel ik mij zo voor, dat je heb als je een vrouw probeert te kussen door de kilte van een dikke glasplaat heen. Wat kan er melancholischer zijn? Gedesillusioneerd kijk ik weer om me heen, het tikken der toetsenborden onaangeroerd, en besluit terug naar beneden te gaan. Terwijl ik de trappen afzak komen de vragen in mij op. ‘Wat is er met de wijsbegeerte gebeurd? Is het er nog? Of is dat ook opgeheven, wegbezuinigd?’ Zonder dat mijn gedachten voor kritische ondervraging te stoppen zijn, of zelfs maar te vertragen, knalt de symboliek mij door het hoofd. ‘Heeft de universiteit dan eindelijk haar fundament, de oorsprong van haar kennen en kunnen opgeheven? Is het luchtschip der wetenschap eindelijk opgestegen onder het gewicht van de honderdduizenden pagina’s gebakken lucht? Is er voor de wijsbegeerte, het vragen om tot beter inzicht te komen, maar misschien vooral ook het vragen om tot betere vragen te komen, geen ruimte meer in de universiteit? Is dat wat hier heeft plaatsgevonden de letterlijke uiting van de kaalslag van ons onderwijs?’ Ietwat aangeslagen loop ik naar de bemande – of accurater, de bevrouwde – balie op de begane grond. Waar twee rijen boekenkasten mij alleen de verloren namen van de werken der rede konden verschaffen, had deze dame ware kennis. Binnen een paar tellen wist ze mij te vertellen waar de wijsbegeerte te vinden was: in de binnenstad, de Drift 27. De bibliotheeksectie wijsbegeerte is met de faculteit der geesteswetenschappen meeverhuisd naar de binnenstad. Daar aangekomen vond ik al snel de werken van Plato en alle anderen. Over de symboliek, dat de natuurwetenschappen in de Uithof het nu zonder de wijsbegeerte moeten stellen, zal ik niet uitweiden: goddank heeft ze de ethiek nog. En ook aan de vraag of het wenselijker is om de wetenschap dan wel de maatschappij zonder de richtlijnen der filosofie de toekomst tegemoet te laten treden zal ik hier geen bytes wijden. Tot slot echter nog wel dit, ik had u immers nog iets wezenlijks beloofd. Eén symbool wil ik met u delen: ik vond de waarheid en de wijsbegeerte niet in boeken, maar pas door vragen te stellen aan mijn medemens. En als ik prof. Sugrue mag geloven, dan is dit de kern van de filosofie van Socrates en Plato: alleen door de welgemeende dialoog komen wij tot ware kennis van onszelf, de ander, de moraal, de schoonheid, de wereld en de liefde.