Een conclusie die hout snijdt
De zonovergoten werkkamer van Hans Stoof in het Bestuursgebouw. Terwijl de scheidende rector-magnificus zijn toga in de plooi hangt voor zijn laatste diesviering, denkt hij met weemoed terug aan de vier jaren waarin hij de universiteit met vaste hand heeft bestuurd. Dan komt zijn goede vriend, emeritus-hoogleraar Jan van Ree de kamer binnen.
“Zo Hans, het zit er zo ongeveer op, hè? Het moet toch een vreemd gevoel zijn voor een bezonken staatsman zoals jij om plaats te moeten maken voor zo’n wildebras als die Van der Zwaan. Heb je gelezen wat hij allemaal zegt?”
“Ach, wat kun je anders verwachten van een aardwetenschapper? Dat zijn nu eenmaal nogal ruige types.”
“Daar zeg je zo wat. Ik begrijp niet dat ze een vent die onder het mom van wetenschap bedrijven al jaren alleen maar ouwe stenen optilt om te kijken of er fossielen onder liggen, een moderne universiteit laten besturen. Dat kan toch nooit goed gaan?”
“Ja hoor eens Jan, het was natuurlijk verreweg het verstandigst geweest om na Willem Hendrik en mij weer een daadkrachtige geneeskundige te benoemen. Maar Yvonne durfde niet. Ze was bang dat de andere decanen dan de indruk zouden krijgen dat één faculteit een tikkeltje werd voorgetrokken.”
“Wat een onzin. Nou ja, dan moet Yvonne het zelf maar weten. Après les médécins le déluge, om met de lijfarts van Lodewijk de Vijftiende te spreken. Nu we het trouwens toch over de zondvloed hebben, hoe staat het eigenlijk met de door mij even kortstondig als visionair bestuurde bètafaculteit?”
“O, goed hoor. Gerrit van Meer heeft alle door jou genomen besluiten teruggedraaid, dus hij heeft zich in no time mateloos populair gemaakt.”
“Wát zeg je? Alles teruggedraaid? Wat dan allemaal?”
“Nou om te beginnen heeft hij je goede vriend Casper Erkelens weer departementshoofd van Natuurkunde gemaakt.”
“Nee!”
“Daarna heeft hij besloten om die fraaie, nieuwe afdelingsstructuur die jij had bedacht, in de ijskast te zetten.”
“Je meent het.”
“En tenslotte heeft hij korte metten gemaakt met dat inderdaad een tikkeltje wereldvreemde plan van je om vijftien procent te bezuinigen door middel van een vrijwillige vertrekregeling.”
“Dus eigenlijk had ik dat hele visiedocument net zo goed niet kunnen schrijven.”
“Nee hoor Jan, dat is een misverstand. Stel dat dat document er niet had gelegen, wat had Gerrit van Meer dan in het prullenmeubel moeten werpen?”
“Leuk bedacht, Hans. Is er trouwens nog wat gebeurd met het rapport dat die twee externe deskundigen vorige zomer over de profilering van de Bètafaculteit hebben geschreven?”
“Ja zeker, dat hebben we zorgvuldig gelezen en bestudeerd.”
“Dus daar gaat Van Meer in ieder geval wél mee aan de slag?”
“Niet dat ik weet, nee. Hij heeft er tegenover mij althans met geen woord over gerept. Hij gaat commissies vormen om hem te adviseren over een eigen rapport over de profilering van de faculteit.”
“Dus in feite hadden die twee deskundigen dat vorige rapport net zo goed niet kunnen schrijven.”
“Nee hoor, je vergist je al weer. Stel dat we dat rapport niet hadden gehad, wat hadden we dán geruisloos in een bureaula moeten laten verdwijnen?”
“Ja ja, dus als ik je goed begrijp is er op de besluitvorming van het college van bestuur over de bètafaculteit eigenlijk helemaal niets aan te merken.”
“Goed zo Jan, eindelijk trek je een keer een conclusie die hout snijdt.”