Een geïnspireerde nieuwjaarstoespraak
De zonovergoten keuken van het Instituut voor Raeto-Romaanse Talen en Culturen. Terwijl juffrouw Annie ingespannen nadenkt over ‘eerste hoogtepunt van het academisch kalenderjaar’ (achttien letters), staart professor Van Dam aan de keukentafel met stijgende wanhoop naar een blanco vel papier. Dan komt Jansen de keuken binnen, een doos keihard geworden oliebollen in de hand.
“Dag professor, dag collega’s, een gelukkig nieuwjaar allemaal. Hier, we hadden thuis nog wat oliebollen over. Niemand kreeg ze bij ons meer door de strot, dus ik dacht: kom, laat ik de collega’s eens verwennen.”
“Heel genereus van je, Jansen. Zet ze maar zo lang op het aanrecht. Ik moet me concentreren en dat lukt me nooit als die ouwe bollen van jou me staan aan te staren.”
“Concentreren? O, ik begrijp het al. U bent zeker bezig met uw toespraak voor de nieuwjaarsreceptie. Weet u al wat u gaat zeggen?”
“Ik heb nog geen idee. Ik probeer al de hele ochtend mijn inspiratie te mobiliseren, maar de pen wil nog niet rijkelijk vloeien om met de dichter Bredero te spreken.”
“De dichter Bredero had het toch over de drank die rijkelijk vloeide?”
“Dat is een detail, Jansen. Waar het nu om gaat is dat ik nog een uur heb om een originele en geïnspireerde toespraak voor mijn geliefde medewerkers in elkaar te draaien. Heb jij misschien een suggestie?”
“Eh, even denken, u zou kunnen beginnen met iets over het afgelopen jaar. Bijvoorbeeld dat het een lastig jaar is geweest, maar dat het dankzij de inzet van allen toch ook een zeer succesvol jaar is geweest.”
“Ja ja, dat lijkt me wel een mooi begin.”
“Natuurlijk is dat een mooi begin, professor. Zo begint u al 23 jaar.”
“Eh, juist ja. Moet ik trouwens een paar van die successen noemen?”
“Uiteraard. Wij medewerkers zijn allemaal razend benieuwd naar onze successen van het afgelopen jaar.”
“Maar jullie weten toch precies welke successen we behaald hebben, Jansen?”
“Natuurlijk professor, maar we weten sowieso al precies wat u gaat zeggen, dus dat lijkt me geen goede reden om de successen dit keer achterwege te laten.”
“Ja ja, en na de successen, wat zeg ik dan?”
“Daar heb ik het vanochtend nog even met Meeldraad over gehad. Wij dachten dat u dan misschien het best kunt overstappen van het verleden naar de toekomst.”
“Daar valt wat voor te zeggen in een nieuwjaarstoespraak. Maar wat willen jullie over de toekomst horen?”
“Nou, hetzelfde als altijd, lijkt me. Kijk, uw verhaal moet aan de ene kant motiverend zijn, dus het moet eindigen met iets in de trant van ‘we gaan er dit jaar met zijn allen keihard tegenaan’, ‘of we zetten er samen de schouders onder’.”
“Ja ja, en aan de andere kant?”
“Nou, daar pakken zich zoals gebruikelijk donkere wolken samen boven een al duistere horizon, om met de dichter Marsman te spreken.”
“Zal ik ook weer zeggen dat er voorlopig nog geen licht is aan het einde van de tunnel?”
“Zeker professor. Dat is een heel mooi beeld dat wij medewerkers dankzij onze vele vakanties aan de Middellandse Zee moeiteloos zullen begrijpen.”
“Maar denk je niet dat juffrouw Annie dan misschien de moed verliest? Zij heeft tunnelvrees.”
“Dat is inderdaad een gevaar, professor. Daarom is het ook zo belangrijk dat uw toespraak hoopvol eindigt.”
“Jawel Jansen, dat kun je nu wel zeggen, maar telkens als ik de afgelopen jaren afsloot met ‘we zetten er samen de schouders onder’ had ik de indruk dat Meeldraad en jij nogal cynisch stonden te lachen. Net of jullie er niet echt in geloofden.”
“Maar professor...”
“Sterker nog, ik had een beetje het idee dat jullie mijn hele toespraak nogal overbodig vonden, een hinderlijke onderbreking van jullie onmatige drankinname, zal ik maar zeggen.”
“Eh....”
“Vanochtend bekroop me zelfs even het onprettige gevoel dat het allemaal paarlen voor de zwijnen is, dat ik die hele toespraak net zo goed niet kan houden.”
“Goh professor, als dat zou kunnen.”