Ongebreideld despotisme
De zonovergoten ruimte van een eeuwenoude studentensociëteit in het midden des lands. Terwijl een ober zich met twee bestellingen spiegelei broods een weg baant door de dicht opeen gepakte mensenmassa, zijn de heren Maliepaard en Van Buffelen in de haardkring nog steeds verwikkeld in hun diepgaande dispuut over de merites van de universitaire democratie.
“Zo Van Buffelen, was je vorige week nog op tijd om je stem uit te brengen op die charmante trekster van lijst-Helder?”
“Ik stond op het punt, Maliepaard, maar toen zag ik opeens dat die andere twee dames vanaf hun posters ook heel lief lachten.”
“Ja ja, en toen wist je het zeker opeens niet meer?”
“Ik moet erkennen dat ik een weinig in verwarring raakte. Hoeveel schoonheid kan een mens op één dag verdragen, om een oude poëet te citeren. Dus toen heb ik maar blanco gestemd.”
“Blanco? Maar dan had je dus eigenlijk net zo goed niet kunnen stemmen.”
“O nee, waarde vriend, dan vergis je je schromelijk. Elke stem voor de Universiteitsraad is van het grootste belang. Hoe zouden we dat verdomde college van bestuur anders duidelijk moeten maken dat het op zijn tellen moet passen?”
“Ha ha, die Van Buffelen. Dus jij denkt dat het college van bestuur onder de indruk is van die blanco stem van je? Ik ben bang dat de heer Menno Lievers daar geheel andere ideeën over heeft?”
“Menno Lievers? Is daar in Amsterdam niet de een of andere straat naar genoemd?”
“Dat is Jan Lievens, een begenadigd schilder naar het schijnt. De heer Menno Lievers daarentegen is een zo mogelijk nog begenadigder stilist, die onlangs in ons geliefde, hoewel helaas uitsluitend nog digitale Ublad, de vloer heeft aangeveegd met de universitaire democratie.”
“Zo zo, Maliepaard, dus de heer Lievers is een van die mensen die vindt dat wij maar lijdelijk moeten toezien hoe ons college van bestuur van de aloude academie een moderne en efficiënt gerunde koekjesfabriek maakt.”
“Integendeel, goede vriend. De heer Lievers heeft geen goed woord over voor onze teer beminde collegeleden. Hij is van mening dat het beleid van het college de universiteit aan de rand van de intellectuele afgrond brengt. En het stoort hem in hoge mate dat de universitaire gemeenschap daar niets over te zeggen heeft.”
“Maar dan moet de heer Lievers dus wel uiterst enthousiast zijn over de Universiteitsraad, het laatste bolwerk tegen het ongebreideld despotisme van Yvonne van Rooy en haar trawanten.”
“Mis, van Buffelen. De heer Lievers noemt de Universiteitsraad een schaamlap, een museumstuk, een anachronisme vanaf de geboorte, een machteloos instituut dat beter kan verdwijnen.”
“Nou nou, dat is een forse, om met een eigentijds politicus te spreken. Heeft de heer Lievers daar wellicht ook argumenten voor?”
“Ja zeker, zijn bijdrage staat bol van de argumenten. Zo zag hij bijvoorbeeld onlangs hoe twee studenten braaf aan de lokale aanplakbordbeheerder toestemming vroegen om hun verkiezingsaffiches op te hangen.”
“Tut tut, dat is inderdaad weinig revolutionair. Maar ik vind het aan de andere kant wel weer beleefd. Heeft de heer Lievers nog meer van dit soort sterke argumenten?”
“Even kijken, hij zegt ook dat hij de meeste U-raadsleden niet kent en dat hij degenen die hij wel kent, niet als U-raadslid kent.”
“Tja, dat is inderdaad een serieus probleem. Ik heb mij laatst nog in een brief tot burgemeester Wolfsen gewend met het verzoek om de Utrechtse gemeenteraad op te heffen omdat ik geen enkel raadslid kende. Dus ik kan mij de ergernis van de heer Lievers goed voorstellen. Heel onbeleefd van de U-raadsleden dat zij zich nooit aan hem hebben voorgesteld. Heeft de heer Lievers eigenlijk ooit overwogen om zelf in de raad te gaan zitten en het college eens even ongezouten de waarheid te vertellen?”
“Er is geen haar op zijn hoofd dat daaraan denkt. Hij heeft zelfs nog nooit gestemd, schrijft hij. Daarom klaagt hij ook zo over de lage opkomst bij de verkiezingen.”
“Ja ja, Maliepaard, als ik je zo hoor is er geen speld tussen de redenering van de heer Lievers te krijgen.”
“Dat idee heb ik ook, Van Buffelen. Heel jammer voor die drie schone dames aan wie jij je stem hebt onthouden, maar ik vrees dat er voor de Universiteitsraad na dit overtuigende betoog niets anders opzit dan zichzelf zo snel mogelijk op te heffen.”