Was er maar een systeemfout

De klachten over publicatiedrift en valse verwachtingen zijn terecht, maar wetenschappers kunnen zich niet verschuilen achter een falend systeem, waarschuwt hoogleraar Publiek Management Mirko Noordegraaf.

Wetenschap is in transitie. Eigenlijk per definitie, want wetenschap die niet beweegt en vervormt, is geen wetenschap. Maar zeker nu. Onder druk van vele maatschappelijke en bestuurlijke krachten – Shanghai-ranking, topsectoren, prestatieafspraken, focusgebieden, speerpunten, de Europese Horizon 2020-agenda – worden universiteiten in hoge mate gedwongen om zich te herpositioneren. Ze moeten politiek-bestuurlijke opdrachten uit voeren, maatschappelijke problemen op lossen, op transnationale speelvelden opereren, en deelnemen aan ‘rat races’ waarin excellentie cruciaal is: hoe meer publicaties, hoe meer ISI-scores, hoe meer hoge H-factoren, hoe meer onderzoeksgelden, hoe meer Nobelprijzen, des te beter het is. Des te meer nieuwe publicaties, gelden, prijzen. Dat leidt tot verschijnselen die mensen als Mijnhardt en Miedema vanuit de UU aan de kaak stellen: overmatige publicatiedrift, verwrongen maatschappelijke verwachtingen aangaande wetenschap, en professionele frustratie en demotivatie op universitaire werkvloeren.

Dat wekt terecht weerstanden op, misschien niet gelijk bestuurlijk maar wel onder academici: ‘we moeten daar paal en perk aan stellen!’ Minder publicatiedrift, meer reële verwachtingen, meer ruimte voor professionals. Ik geef de auteurs in vele opzichten gelijk en het pleidooi moet voortdurend herhaald worden: universiteiten zijn geen publicatiemachines, ze lossen geen problemen op, en ze kunnen niet zonder gemotiveerde academici! Maar ik wil daar toch twee kanttekeningen bij plaatsen, die wellicht bijdragen aan een iets evenwichtiger agenda voor bestuurlijk én academisch handelen.

Ten eerste: er is niet een wetenschappelijk systeem met daarnaast de politiek en de samenleving. Er zijn vele vervlochten academische, bestuurlijke en maatschappelijke systemen en subsystemen, en het is niet zo dat het ene systeem direct het andere beïnvloedt. Via kennisinfrastructuren, met toegepast onderzoek, expertraden, kennisinstituten en adviesorganen, worden wetenschappelijke kennis en beleid dagelijks op elkaar betrokken. Via journalistieke acties en publieke debatten werken maatschappelijke ontwikkelingen door in wetenschap en omgekeerd. Het is ook niet zo dat ergens duidelijk fouten worden gemaakt of gecreëerd en elders of door anderen oplossingen. Sterker, allerlei betrokkenen handelen vanuit goede motieven, bijvoorbeeld bestuurders die aanhaken bij topsectoren om hun universiteit profiel te geven, of onderzoekers die derdegeldstroomgelden binnenhalen om promovendi te bekostigen. Maar vanuit andere invalshoeken komen diezelfde acties juist onbedoeld als slecht bedoelend over. Topsectoren gaat voor veel academici bijvoorbeeld alleen maar over geld en beleid. En voor je het weet hebben derdegeldstroomprojecten een zweem van academische belangenverstrengeling.

Vanuit de bestuurs- en organisatiewetenschap bekeken, moeten we in dit verband niet de nadruk leggen op systemen en systeemdruk of -dwang, maar op systeemrelaties. We kunnen beter spreken van ‘loosely coupled systems’, meervoud dus, ook bínnen de wetenschap zelf; van losgekoppelde (sub)systemen die voor een deel hun eigen gang gaan en volgens velen moeten gaan. De enige ‘fout’ (als we daar dan echt over moeten spreken) is dat te veel mensen in systemen denken in plaats van subsystemen en voor je het weet ‘tight couplings’ – strakke koppelingen – gaan maken tussen en binnen systemen. Dat is vooral de bestuurlijke valkuil; dat je als bestuurder denkt een één-op-één link te moeten leggen tussen jouw plannen en werkpraktijken elders, of dat inspecties denken dat heldere richtlijnen één-op-één in zachte werkpraktijken  toegepast moeten worden. Maar het is ook een academische valkuil; dat je ‘het systeem’ buiten de deur moet houden, en dat je als het ware in omgekeerde zin van bestuurders en managers verwacht dat ze jouw wensen één-op-één realiseren. Ook dat zijn te strakke koppelingen. Academische systemen werken het beste als bestuurders, managers en onderzoekers en docenten zich iets van elkaar aantrekken, maar tevens een beetje los van elkaar werken.

Ten tweede: academische professionaliteit is onvermijdelijk aan verandering onderhevig, in transitie, om de term nog een keer te gebruiken. Dat heeft niet alleen met bestuurlijke opdrachten en internationale ‘rat races’ te maken – ook met wetenschappers zelf en met nieuwe contouren van interessante wetenschapsbeoefening. Daar waar de klassieke academische professional, net als de medische of rechterlijke professional (artsen, rechters), zich in het verleden nogal bezighield met specifieke gevallen (puzzel, patiënt, justitiabele) op grond van eigen expertise en affiniteiten, is de moderne professional ‘connected’. Hij/zij werkt samen, omdat dat tot krachtiger uitkomsten kan leiden (en ook plezierig kan zijn); hij/zij legt verbindingen met andere expertises en disciplines, omdat dat fascinerend en nuttig kan zijn; hij/zij probeert waarde toe te voegen in het licht van grotere projecten of uitdagingen; hij/zij is zich bewust van het feit dat buitenwerelden iets vragen om legitimiteit te waarborgen; en hij/zij volgt zelfs kaders, protocollen en checklists om effectiever te handelen, bijvoorbeeld om effectiever onderwijs te verzorgen dat een nog krachtiger leereffect onder studenten achterlaat. Daar komt bij dat jonge academici andere preferenties hebben, en dit soort zaken minder vreemd vinden. Waar we vooral voor moeten waken is dat we die jonge mensen niet gelijk in de monomane internationale publicatieklimaten trekken.

Kortom: we moeten wetenschappelijke subsystemen niet te strak aan elkaar koppelen en ervoor oppassen dat we wetenschappelijke subsystemen te strak linken aan politieke en maatschappelijke (sub)systemen. Maar dat betekent niet dat een ieder maar zijn gang moet gaan. Politieke en maatschappelijke (sub)systemen moeten niet te veel oplossingen verwachten van wetenschap; academische leiders moeten niet te veel interveniëren in dagelijkse onderwijs- en onderzoekspraktijken; onderzoekers en docenten moeten hun professioneel handelen herijken, door zich deels iets van dwingende krachten aan te trekken, maar ook door te beseffen dat krachtige transities mede door hen worden gemaakt. Laten we ons niet verschuilen achter systeemfouten.

Dit artikel is onderdeel van het DUB-wetenschapsblog. Op het blog reageren wetenschappers in ingezonden bijdragen op de vraag: wat mankeert er aan de wetenschap, en wat is daarvoor de oplossing?

Advertentie