Rechtendocent mist bevlogenheid bij studenten
‘Binnen drie weken sta je op de Zuidas broodjes zalm te happen’
Als junior-docent Tony Barshini eerstejaars studenten vraagt waarom ze nu eigenlijk voor de studie Rechten hebben gekozen dan maken de antwoorden hem wat triest. “Vaak krijg ik dan te horen dat ze een goede baan willen die ook nog een beetje goed verdient. Dat is klaarblijkelijk een belangrijke motivatie om een academische studie te doen.”
Natuurlijk begrijpt Barshini dat jongeren hippe advocatenseries kijken en lezen over megadeals in het bedrijfsleven en over grote strafzaken. Dat speelt waarschijnlijk allemaal mee bij een studiekeuze. En wellicht weten middelbare scholen hun leerlingen ook niet goed voor te bereiden op de overstap naar een universitaire opleiding, oppert hij. Maar toch, in tijden van grote crises rondom klimaat, vluchtelingen, huisvesting en armoede, zou je hopen dat er meer belangstelling is voor de rol die het recht bij dát soort thema’s speelt.
“Ik heb er helemaal geen moeite mee als je hier komt om de nieuwe Harvey Specter (advocaat uit serie Suits, ed) te worden, maar het recht is zoveel rijker en breder. Ik vind dat ik ook van je mag verwachten dat je bereid bent om mee te praten en te denken als ik bijvoorbeeld vraag: ‘wat is een rechtsstaat? Of ‘wat is rechtvaardigheid?’’ Maar als ik dat doe, blijft het vaak stil. Er is veel desinteresse. Na corona lijken veel studenten vooral wat in te willen halen op vlakken die buiten de studie liggen. Dat is althans mijn ervaring, ik geef alleen college aan eerste- en tweedejaars studenten.”
'Er is veel desinteresse'
Barshini (25) is zelf nog nat achter de oren als docent. Hij kent natuurlijk het aloude clichébeeld van de scholieren die eigenlijk niet weten wat ze willen studeren en uiteindelijk maar voor rechten kiezen, vooral ook omdat de studie zo’n lekker duidelijk beroepsperspectief heeft. Of dat beeld klopt en of dat nu nóg erger is geworden weet hij niet. Ook niet of studenten in andere studies echt heel anders zijn. “Mijn beeld is gekleurd. Ik kan alleen maar zeggen wat ik om me heen zie bij beginnende rechtenstudenten, en wat ik daarvan vind.”
Als student viel het hem al op hoe alles in de studie gericht lijkt op carrière maken en liefst nog in een commercieel werkveld. “Binnen drie weken nadat ik met mijn studie aan het Law College was begonnen, stond ik met mijn studievereniging in een groot kantoor op de Zuidas broodjes zalm te happen.”
Barshini heeft niet het idee dat het er bij studenten van de reguliere rechtenopleiding heel anders aan toe gaat dan bij de studenten van het Law College. “Mijn bevindingen en observaties herken ik bij beide groepen studenten.”
'Studenten werken bij de rechtswinkel, omdat dat één van de cv-vinkjes is'
De academische kant van het recht en zeker - wat hij noemt - de ‘menselijke’ kant van het recht blijven voor studenten vaak onderbelicht, zo betoogde hij kort voor de zomer ook in een opiniestuk in Trouw. Daarin wees hij erop dat deze situatie tot grote maatschappelijke schade kan leiden als er straks geen juristen meer te vinden zijn die interesse hebben in de sociale advocatuur. “Bevlogen en geëngageerde studenten die bewust daarvoor kiezen, zijn er nauwelijks”, licht hij toe.
Natuurlijk weet ook Barshini dat de sociale advocatuur slecht betaalt, maar volgens hem past de geringe animo in een breder beeld. “Studenten gaan ook vrijwilligerswerk doen bij de rechtswinkel die gratis advies aan burgers geeft omdat dat één van de cv-vinkjes is die je moet afwerken, veel minder uit overtuiging.”
Het is een situatie die Barshini met lede ogen aanschouwt. Daarbij speelt zijn eigen levensverhaal ongetwijfeld een rol. Zijn ouders kwamen in 1997 als vluchteling vanuit Syrië naar Nederland, het gezin voerde jarenlang juridische procedures om te mogen blijven. “Natuurlijk doet dat onbewust wat met je. Mijn ouders spraken de taal niet, en als kind voel je de machteloosheid. Op een gegeven moment dacht ik: de volgende keer dat ik in een rechtszaal komt, wil ik wél begrijpen wat er gebeurt.”
Dat was ooit zijn motivatie om zelf een rechtenopleiding te gaan doen, maar nu draagt zijn achtergrond ook bij aan zijn motivatie om die opleiding te verbeteren. “Ik vind dat je als universitair student moet weten wat het recht in de maatschappij betekent. Falen of succes hebben in het leven wordt steeds vaker als een soort persoonlijke keuze gezien, ook door studenten. Daar ben je zelf verantwoordelijk voor. Nou, dat is het niet, en daar is genoeg bewijs voor. Kijk alleen maar naar de toeslagenaffaire.”
Op zijn opiniestuk in Trouw kreeg hij naar eigen zeggen veel instemmende reacties. In heel het land lijken rechtendocenten zich zorgen te maken. Alleen een vertegenwoordiger van de rechtswinkel maakte bezwaar. Hij liet weten dat studenten tegenwoordig echt op intrinsieke motivatie worden geselecteerd.
In het Financieel Dagblad kwam de Utrechtse masterstudent Douwe de Lange met een soortgelijk pleidooi en soortgelijke bevindingen als Barshini. Volgens De Lange worden studenten die tijdens een introductiedag zeggen dat ze later graag bij een milieuorganisatie werken door medestudenten belachelijk gemaakt. “Er wordt dan honend gegniffeld”, schrijft hij.
‘De belangstelling van studenten wordt ook nauwelijks gevoed door de opleiding’
Maar Barshini benadrukt dat de bal niet alleen bij de studenten mag worden gelegd, of bij de grote advocaten- en consultancykantoren die studenten en studieverenigingen met sponsorgelden pamperen. “Er zijn ook genoeg studenten die wél snappen waarom het belangrijk is om je als jurist maatschappelijk te engageren. Maar hun belangstelling wordt door de opleiding zelf nauwelijks gevoed.”
Ook de universitaire rechtenopleidingen moeten zich de maatschappelijke vorming van hun studenten aantrekken, stelt de rechtendocent daarom. Het liefst zou de jonge docent kleinere selectieve rechtenopleidingen zien die zich ook wat meer differentiëren, maar dat is verre toekomstmuziek.
En Barshini weet ook dat de universitaire curriculae grotendeels worden opgeslokt door de wettelijke eisen die worden gesteld aan het zogenoemde civiel effect. Studenten die daar aanspraak op willen maken moeten veel verplichte vakken volgen om ze voor te bereiden op een opleiding tot advocaat, rechter of officier van justitie.
Maar hij verbaast zich erover dat de UU die vakken expliciet aanbiedt in een ‘toga-traject’. “De vraag is: moet de universiteit, als academisch en onafhankelijk kennisinstituut, zich op deze manier profileren als een soort beroepsopleiding? Ik denk van niet. En ja, een derde van de rechtenstudenten komt uiteindelijk in een togaberoep terecht, maar of dat nou een reden is om de studie daar ook op in te richten, weet ik niet.”
In veel vakken gaat het er nu volgens hem eigenlijk alleen om dat studenten de formules kennen om een casus op te lossen. “Die moeten ze leren, en ik doceer dat ook, want ik wil ze niet benadelen. Maar het is niet echt academisch, het is ook geen wetenschap. Er zijn misschien twee of drie cursussen waar die niet-materiële kant van het recht aan bod komt, waar we eens in alle rust een concept kunnen uitleggen en bediscussiëren. Dat is te weinig.”
‘We moeten onszelf basale vragen stellen’
Barshini zegt dat naaste collega’s het wel met hem eens zijn, maar dat aanpassingen van het curriculum eenvoudigweg geen prioriteit hebben op dit moment. “En dat snap ik ook wel weer. Een programma wijzigen is erg ingrijpend, en kost ook veel tijd. En die hebben docenten echt niet.”
Maar hij vindt wel dat docenten met elkaar in gesprek moeten over de vraag of ze die andere, ‘menselijke’, kant van het recht meer aan bod kunnen laten komen. Het opleidingsbestuur zou ervoor moeten zorgen dat die discussie op gang komt. “Het komt erop neer dat we ons de basale vragen moeten stellen: ‘Waar leiden we studenten voor op?’, ‘Wat willen we met een bepaald rechtsgebied?’”
En dan kunnen kleine dingen al veel effect hebben is zijn overtuiging. Zo zijn studenten van het Utrecht Law College met het idee gekomen om een aantal bijeenkomsten over de sociale advocatuur te organiseren met mensen uit de praktijk. En zelf gaat hij studenten uitnodigen om een aantal documentaires te bekijken. Zo staat ‘Alleen tegen de staat’, de 2Doc-docu waarin vijf moeders vertellen over de impact van de toeslagenaffaire, op de agenda. “Ik hoop dat studenten daar iets van gaan oppikken.”
Onderwijsdirecteur Rechten: ‘Veel studenten zijn wel degelijk maatschappelijk geëngageerd’
Naar aanleiding van de opiniestukken in Trouw en in Het Financieel Dagblad stelde SP-kamerlid Michiel van Nispen kort voor de zomer vragen aan minister van Justitie Weerwind. Van Nispen vroeg onder meer of de bewindsman zich ook zorgen maakte over studenten die alleen voor economisch gewin en een baan op de Zuidas rechten gaan studeren.
Weerwind zei de persoonlijke ontwikkeling en het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef van studenten van groot belang te vinden. Hij stelde daarbij dat het opleiden van “zelfstandige, kritische mensen die hun talenten willen inzetten voor de samenleving” een taak is voor de universiteiten.
Onderwijsdirecteur van de bachelor Rechtsgeleerdheid Bald de Vries vindt dat veel studenten tekort wordt gedaan als er gezegd wordt dat ze niet ‘intrinsiek’ gemotiveerd zijn. Bovendien herkent hij het beeld dat rechtenstudenten geen oog hebben voor de maatschappelijke relevantie van hun studie niet.
“Dat studenten in een rechtenstudie een bepaalde mate van zekerheid denken te vinden wat betreft een professionele carrière betekent niet dat zij niet maatschappelijk geëngageerd zijn”, mailt De Vries na vragen van DUB. “We merken ook in onze gesprekken met studenten dat zij het beeld dat in het FD is geschetst, totaal niet herkennen, niet van henzelf maar ook niet uit hun omgeving.”
Volgens De Vries wordt met de steeds terugkerende verwijzing naar de Zuidas bovendien “een karikatuur” geschetst van een opleiding die er eigenlijk alleen maar is om de grote kantoren en bedrijven in Amsterdam van talent te voorzien. “Daar gaat maar een klein deel van de afgestudeerden aan de slag.”
Dat de studie een togatraject kent dat voorbereidt op de beroepspraktijk heeft vooral te maken met de wettelijke eisen die aan het ‘civiel effect’ van de studie worden gesteld, legt De Vries uit. “Je moet voldoende vlieguren in juridische vakken hebben om rechter of advocaat (ook in de sociale advocatuur!) te kunnen worden ( …) Dat wil niet zeggen dat je een togaberoep moet kiezen, zeker niet, vele andere keuzes zijn mogelijk en worden ook gemaakt.”
De Vries benadrukt dat de studie rechtsgeleerdheid een wetenschappelijke studie is waarin naast wetgeving en jurisprudentie de rechtswetenschappelijke literatuur een belangrijk onderdeel is van de studie. “Dat de opleiding en het curriculum gericht zijn op de “commerciële toepassing” zie ik niet direct als ik naar de inhoud en de leerdoelen kijk van de diverse cursussen of de eindtermen van de opleiding.”
De Utrechtse rechtenstudie kent behalve een inhoudelijke leerlijn en een vaardighedenleerlijn een contextleerlijn waarin het recht geplaatst in een wetenschappelijke en maatschappelijke context. Volgens De Vries onderzoekt de opleiding op dit moment of deze leerlijn in alle cursussen voldoende tot uiting komt. “Maar in mijn ogen wordt in veel cursussen, bijvoorbeeld in hoorcolleges en actualiteiten- of verdiepingscolleges aandacht besteed aan actuele maatschappelijke ontwikkelingen.”