Decaan Keimpe Algra: 'Een protest in Den Haag zou pas echt impact hebben'
Net als in Amsterdam roeren binnen de Utrechtse faculteit Geesteswetenschappen opstandige studenten, maar vooral ook docenten, zich behoorlijk. Geesteswetenschappendecaan Keimpe Algra reageert op de kritiek. Hij vindt dat actievoerders hun pijlen meer zouden moeten richten op de Haagse ministers en politici.
“Interessant en voor een deel begrijpelijk”, noemt decaan Keimpe Algra de kritische geluiden binnen zijn faculteit, maar “ook voor een deel behoorlijk ongearticuleerd en niet altijd op feiten gebaseerd”. Daar komt nog eens bij dat bij alle grieven van de studenten van De Nieuwe Universiteit en de docenten van Rethink UU vooral de universiteitsbestuurders worden aangesproken. Voor een aantal bezwaren betekent dit dat “they are barking up the wrong tree”, meent Algra.
Volgens de decaan kunnen de actievoerders zich voor veel punten beter melden bij de Haagse politici en de minister. Die zijn immers voor het allergrootste deel verantwoordelijk voor de financieringswijze en de aansturing van het hoger onderwijs. Algra vindt dat je hen de misstanden kunt aanrekenen die de studenten en docenten aan de kaak willen stellen: de werkdruk, de prestatieafspraken, het bureaucratische verantwoordingscircus en de kwalijke kanten van het rendementsdenken.
In zijn werkkamer aan de Trans zegt Algra: “Studenten die in Den Haag, gesteund door docenten, aantonen dat de kwaliteit van hun onderwijs in het geding is: dat zou politieke impact kunnen hebben. Het is jammer dat niemand daar nu het initiatief toe neemt. Dat vind ik een gemiste kans.”
Vooralsnog laten bijna uitsluitend studenten en medewerkers uit uw faculteit zich horen? Hoe komt dat toch?
“Dit protest is natuurlijk begonnen met een specifieke problematiek van de geesteswetenschappen in Amsterdam. En sommige van de knelpunten die in Amsterdam worden aangeroerd, ondervinden onze docenten ook, zij het dat wij er financieel aanzienlijk beter voor staan dan onze Amsterdamse zusterfaculteit.
“De belangrijkste oorzaak van die problemen is dat er de afgelopen jaren steeds minder geld is gekomen voor goed onderwijs en onderzoek. Het aantal studenten is flink toegenomen zonder dat de financiering voldoende meesteeg. Tussen 2000 en 2013 is het bedrag dat we per student krijgen met een kwart afgenomen, van ruim 19.000 euro naar ruim 14.000 euro.
“Zo’n reductie komt des te harder aan doordat er in de geesteswetenschappen veel kleine opleidingen zijn. Dat is minder efficiënt en daarom ook duurder. In Utrecht merken we dat ook, al kunnen wij bijvoorbeeld de kleine studies tot nu toe goed in de lucht houden, onder meer door cursussen te combineren met andere bacheloropleidingen. In Amsterdam hebben ze die mogelijkheid tot nu toe in mindere mate.
"Nu hoor ik plots politici zeggen dat het een schande is dat een studie als Tsjechisch wordt afgeschaft. Als ze dat echt vinden, moeten ze dergelijke opleidingen ook financieel mogelijk maken.”
U zegt tegen de studenten en docenten: ga naar Den Haag …
“Ja, en dan heb ik het niet alleen over de verslechterde financiële situatie binnen de geesteswetenschappen, maar over de bredere problemen die aan de orde worden gesteld. Het rendementsdenken, de prestatieafspraken, de visitatie- en controlecultuur: het wordt allemaal aan de universiteiten opgelegd. Als de minister bepaalt dat 7 procent van de financiering op basis van prestatieafspraken plaatsvindt, kun je toch niet van een universiteitsbestuur verwachten dat die geen prestatieafspraken maakt?
“Zolang in Den Haag de lichten niet anders gaan staan, kun je wel de Raad van Toezicht naar huis sturen en het hele CvB bevolken met mensen van Rethink UU, maar die zullen dan voor een groot deel hetzelfde beleid moeten voeren.”
Is dit niet wat te gemakkelijk? Er is toch overleg met universiteiten als dat landelijke beleid wordt geformuleerd?
“Universiteitsbesturen doen volgens mij wat ze kunnen. Ook bij de nieuwe wetenschapsvisie is er steeds gezegd: wij missen de zak met geld. We moeten weer allemaal extra dingen doen, zonder dat daar iets tegenover staat. Je moet gewoon constateren dat hoger onderwijs in de politiek niet een heel hoge prioriteit heeft als het gaat om verdelen van middelen.”
Dan heeft u het over geld, maar universiteiten deden ook volop mee aan wat nu het rendementsdenken is gaan heten …
“Er worden nu breder in de samenleving vragen gesteld bij het soort afrekenmechanismen dat de afgelopen jaren – vaak om heel legitieme redenen - zijn ingesteld. Twintig jaar lang werden ze in alle sectoren heel normaal gevonden. Je kunt colleges van bestuur of faculteitsbesturen niet verwijten dat ze dat al die jaren verkeerd hebben gedaan. Bovendien wordt de discussie op dit moment ook wel heel rigide gevoerd. Niet al het rendementsdenken is per se slecht."
In de nieuwe masterfase bij Geesteswetenschappen moet straks 80 procent binnen de nominale studieduur klaar zijn. Zou u die doelstellingen zonder de prestatieafspraken ook verzonnen hebben?
“Ik had het misschien niet zo kwantitatief omschreven, maar ik geloof niet dat je helemaal zonder constraints kunt. Je hoort veel studenten nu zeggen dat ze studeren voor hun eigen Bildung en dat ze zelf wel bepalen hoelang ze daarover doen. Die nadruk op de eigen ontwikkeling vind ik op zich heel goed – daar is vaak te weinig aandacht voor. Maar tegelijkertijd hebben we bij de inrichting van onze programma's ook een verantwoordelijkheid ten opzichte van studenten die wél vooral binnen een redelijke termijn een diploma willen om de arbeidsmarkt op te kunnen. Bovendien vind ik het helemaal niet raar of verwerpelijk om ook te luisteren naar een samenleving die niet wil dat iedereen maar onbeperkt studeert.”
Sommige docenten noemen uw rendementsdoelstellingen business targets met perverse prikkels.
“Daar ben ik het dus niet mee eens. Het is niet zo dat we tegen docenten zeggen: het moet 80 procent zijn en u zorgt maar dat u dat haalt, ook al moet u een 6 geven aan mensen die het niet verdienen. We hebben het programma strakker gemaakt en zo ingericht dat de grootste hobbel, het schrijven van een scriptie, gemakkelijker te nemen is."
In uw faculteit wordt ook veel gemopperd over de geringe onderwijstijd, uitgedrukt in docenturen of dcu’s, die docenten voor onderwijstaken krijgen … Dat systeem heeft u bedacht.
“Nou, mijn voorganger. Maar dat doet er niet toe. Met het systeem op zich is niets mis. In de eerste plaats gaat het om een verdeelmodel dat we hebben ingevoerd toen na de fusie van Theologie en Wijsbegeerte met Letteren bleek dat de eerste twee veel meer tijd en geld voor onderwijs hadden dan het arme Letteren. Ten tweede is het een inputmodel gebaseerd op het cursusaanbod waarvan wij met zijn allen zeggen dat we het in de lucht willen houden. Met rendementsdenken heeft dat dus allemaal niets te maken.
“Maar ik geef toe: het model is krap, erg krap. Het is denk ik fair om te zeggen dat niet alle docenten het redden met de tijd die ze formeel krijgen, al is het ook zo dat de departementen nog wel wat ruimte hebben om wat vrijer met het model om te gaan. Maar ja, wij geven het geld door dat we hebben. Dat zouden we op een andere manier kunnen doen, maar dan kom je al snel uit bij opties als het verder versoberen van het cursusaanbod. Die discussie over alternatieve opties gaan we wat mij betreft de komende tijd maar eens open voeren met departementen en medezeggenschap.”
U krijgt extra geld van het universiteitsbestuur om iets aan de werkdruk te doen. Waarom merken docenten daar zo weinig van?
“Wat dat betreft komt dit protest ook wel op een ongelukkig moment. We hebben een aantal jaren grote tekorten gekend. Die liggen mede met hulp van het college van bestuur achter ons. We hebben nu ook toestemming om iets meer te investeren. Bovendien zijn er dit jaar extra middelen gekomen voor kleinschalig en intensief onderwijs waardoor we ook de groepsgrootte kunnen gaan aanpassen. Die combinatie gaat echt verlichting geven, maar dat merken docenten nu nog niet.
“Het departement Media- en Cultuurwetenschappen heeft 11 vacatures opengesteld. Andere departementen mogen straks ook extra mensen aanstellen. Die beginnen allemaal in het nieuwe academisch jaar, in september. Daarbij gaat het dus gelukkig om vaste aanstellingen. Want ik deel de zorgen van docenten én studenten over de toename van het aantal tijdelijke contracten binnen onze faculteit in de afgelopen jaren.”
Is niet één van de grieven van docenten dat u ook bepaalt wáár docenten hun onderwijstijd aan moeten besteden? Veel docenten vinden dat ze te weinig autonomie hebben.
“Wij hebben ons bacheloronderwijs nu ingericht volgens een stramien met samenhangende onderwijspakketten. Dat zorgt er inderdaad voor dat opleidingen minder vrij zijn en dat die ene mooie cursus niet meer gegeven kan worden. Daar staat tegenover dat ons programma nu veel minder een grabbelton met leuke dingen is. Door duidelijke leerlijnen aan te brengen hebben we de kwaliteit kunnen verhogen. Dat geloof ik echt. Er is altijd een balans tussen de autonomie van de docent en de didactiek binnen een programma. Ik denk dat we nu een goede balans hebben.
“Waar we als bestuurders wél eens naar zouden kunnen kijken is onze neiging om kwaliteitszorg te vertalen in meer regels, procedures, en allerlei vormen van verantwoording. Daar worden mensen soms stapelgek van. Ik denk dat decanen en ook het college van bestuur dat ook wel beseffen en ook bereid zijn daar iets aan te doen.”
De studenten en docenten zeggen mee te willen beslissen over besluiten die de faculteit neemt. Er is veel kritiek op de huidige medezeggenschap ...
“Ik heb me toch wel gestoord aan de denigrerende houding van sommige critici ten opzichte van de zittende medezeggenschap, alsof zou het gaan om door het systeem ingekapselde onnozelaars. Vreemd laatdunkend en oncollegiaal. Ik vind dat de medezeggenschap binnen onze faculteit heel goed werkt: wij zijn als bestuur absoluut transparant en de faculteitsraad is heel actief. Het is daarentegen een beetje vreemd dat niemand van de groepen docenten en studenten die nu in actie komen de moeite heeft genomen het gesprek met mij aan te gaan. Maar misschien komt dat nog. Ik heb gezegd dat ik er open voor sta.”
Er lijkt een beeld te bestaan van een faculteitsraad die geen macht heeft en een faculteitsbestuur dat als het erop aankomt naar het universiteitsbestuur wijst, dat vervolgens weer naar Den Haag wijst …
“Ik herken me daar helemaal niet in. Sommige dingen worden inderdaad in Den Haag bepaald, maar we praten met de faculteitsraad over onze eigen OERen, ons eigen strategisch plan en onze eigen kwaliteitszorg. Op al die vlakken heeft de faculteitsraad instemmingsrecht. Alleen bij de begroting is dat recht er niet, maar die is een afgeleide van het strategisch plan. En ik durf te beweren dat we onze financiële plannen zouden wijzigen, als er in de raad geen draagvlak zou zijn.
“Ik zou er overigens geen probleem mee hebben als dat instemmingsrecht op de begroting er wel was, maar er is op dit moment echt al heel veel meer mogelijk dan veel mensen denken. Laten we eerst die kansen pakken en de facultaire gemeenschap hier beter over informeren. En als al die kritische studenten en docenten vinden dat het niet kritisch genoeg is, dan nodig ik ze graag uit om er zelf bij te komen zitten.”